Determinaties muurwespen
Info-pagina
Muurwespen (genus Ancistrocerus) zijn wespen die nestelen in muurgaten en andere openingen. Voor het broed vangen ze kleinere vlinderrupsen, ondermeer van bladrollers. Ook worden door bepaalde soorten wel keverlarven gevangen voor hun broed. De broedcellen metselen ze dicht met lemig zand of klei. Ancistrocerus oviventris metselt clusters van urntjes op stenige plaatsen, die meestal minder beschut zijn dan in een bestaande opening. Ancistrocerus ichneumonideus (harsgalmuurwesp) gebruikt oude gallen van de harsbuilmot (Retinia resinella) om er haar broedcellen in te maken. Die mot gebruikt de grove den als waardboom. Ze legt haar eitjes op uiteinden van takken, dikwijls op slechts enkele meters hoogte. Beschadiging van een groeiplek door vraat van de rups levert dan een gal op, waarin de larve van de mot verblijft en uiteindelijk zal verpoppen en uitvliegen. Waar grove dennen voorkomen is de harsbuilmot dikwijls aanwezig. Er zijn dus harsbuilmotten genoeg, maar de harsgalmuurwesp is uiterst schaars geworden.
Voor een muurwesp is het een ongebruikelijke plek om te nestelen, maar daarom des te interessanter. Helaas wordt de harsgalmuurwesp na 1990 nauwelijks nog gezien. Ook elders in Europa is deze soort zeer zeldzaam.
Voor 1950 kwamen in Nederland 12 soorten muurwespen voor, waarvan er 5 zeldzaam of inmiddels (2021) verdwenen zijn. De 7 algemenere soorten heb ik in de loop der jaren alle in mijn eigen tuin in Koudekerke (NL) gevangen, maar enkele soorten zijn veel schaarser dan andere. Sommige heb ik slechts eenmaal gezien. Die algemenere zijn claripennis, gazella, nigricornis, oviventris, parietum, parietinus en trifasciatus.
De muurwespsoort Ancistrocerus longispinosus is hier nooit gezien, maar komt elders in Europa voor en zou door klimaatverandering hier mogelijk kunnen verschijnen. De soort lijkt sterk op gazella, maar heeft enkele verschillen. Bij het vrouwtje is dat vooral de onderrand van de clypeus, die iets verlengd is en nauwelijks is ingebocht, dus bijna recht 'afgesneden'. Bij de mannetjes is het onderscheid moeilijk. Ze hebben voor zover bekend meestal gele vlekken op het mesopleuron, die een man gazella nooit zou hebben. De soort longispinosus is in dit overzicht niet opgenomen met determinatiekenmerken, maar alleen met een fotopagina.
De muurwespsoorten antilope, auctus, dusmetiolus, ichneumonideus en scoticus zijn de 5 zeldzame soorten, waarvan na 1990 auctus niet meer is waargenomen en van ichneumonideus slechts 1 vangst bekend is.
Van alle 12 genoemde soorten worden voor vrouwen en mannen determinaties in dit overzicht opgenomen.
Muurwespen (Ancistrocerus) zijn te herkennen aan de dwarslijst op tergiet 1. Het geeft in elk geval een zoekrichting aan en dan om de soorten die het zeker niet zullen zijn, te kunnen uitsluiten. De lijst kan door de verschillen in vormen per soort een determinatiekenmerk zijn. Alleen de genera Ancistrocerus en Symmorphus hebben een dwarslijst op tergiet 1. Bij Ancistocerus heeft tergiet 1 op de achterrand geen deukje in het midden van de gele band. Dat onderscheidt het genus Ancistrocerus van het genus Symmorphus, dat ook een dwarslijst op tergiet 1 heeft, maar in het midden van de achterrand van tergiet 1 is daar ook nog een lengtedeukje aanwezig. Dat deukje kan kort en klein zijn. Let daar dus op. Het is bedrieglijk, want mannetjes Symmorphus hebben ook nog een omgebogen antennetop (alleen gekruld en niet haakvormig omgeslagen als bij Ancistrocerus) en gele clypeus, ongeveer als bij Ancistrocerus, maar net wat anders.
De determinatiekenmerken zijn ontleend aan de tabel van de Duitse jeugdbond (DJN), Bestimmungsschlüssel für die Faltenwespen van Christian Schmid-Egger, 2003. Deze kenmerken zijn zo veel als mogelijk geïllustreerd met foto's van levende wespen of preparaten.
Deze determinatietabel voor solitaire plooivleugelwespen (Eumeninae) is hier te downloaden. Dat is echter alleen de tekst. De toelichtende afbeeldingen ontbreken helaas in die pdf-versie, maar in een versie met beperking tot slechts het genus Ancistrocerus zijn de relevante tekeningpagina's toegevoegd. Daar is te zien dat foto's in plaats van tekeningen sterk te prefereren zijn: het is duidelijker en het was zelfs de aanleiding om de illustraties hier niet met tekeningen, maar uitsluitend met foto's te tonen.
Vrouwtjes zijn te herkennen aan deze kenmerken: antenne heeft 12 segmenten, kopschild (clypeus) is zwart met geel of soms geheel zwart, achterlijf heeft 6 segmenten. Alle Nederlandse soorten hebben tussen de antennesokkels een losse gele vlek. Soms is die vlek (vooral bij antilope) klein of onduidelijk. (Ook Symmorphus-vrouwtjes hebben daar gele vlekken, maar dan dubbele).
Mannetjes zijn te herkennen aan deze kenmerken: antenne heeft 13 segmenten en het laatste segment is omgebogen, kopschild (clypeus) is geheel geel, achterlijf heeft 7 segmenten.
De meeste mannetjes Ancistrocerus hebben op de onderzijde van de antennevlag een geelbruine of roodbruine kleur. Alleen de mannetjes oviventris en trifasciatus zijn daar variabel: merendeels zwart met meer of minder roodbruin, dikwijls in het midden gezwart. Bij een geheel oranje-achtige onderkant antenne zal het dus meestal een andere soort man zijn dan oviventris of trifasciatus.
Bij vrouwtjes is het wat gemakkelijker. De meeste soorten hebben een geheel zwarte antenne (dus inclusief de onderzijde). Van 5 soorten is de gehele onderkant antennevlag geelbruin of roodbruin in meer of mindere sterkte: auctus, antilope, dusmetiolus, parietinus (deze 4 duidelijk gekleurd) en claripennis (vaag roodbruin). De soorten auctus en dusmetiolus zijn uiterst zeldzaam en dus gaat het bij vrouwtjes met een oranje-achtige onderkant antennevlag meestal om parietinus als die onderkant antenne geheel duidelijk oranje-achtig is en bij twijfel over de kleuring om een vrouw claripennis. Sedert 2022 is Ancistrocerus antilope weer op diverse plekken in Nederland waargenomen. Die kan dus niet meer worden uitgesloten. Uiteraard wel steeds de gehele tabel checken op passende overige kenmerken.
Sommige grotere soorten hebben dikwijls mijten bij zich. Het lijkt een soort samenwerkingsverband (symbiose) te zijn. De soort Ancistrocerus antilope (man en vrouw) heeft zelfs putjes aan weerszijden van het scutellum, waarin de mijten kunnen verblijven. Dat is dus een morfologische voorziening. Pieter van Breugel heeft in 2022 een vrouwtje van die zeldzame soort in zijn tuin gefotografeerd met mijten in de mijtenkamers!
Bij andere soorten zitten de mijten meestal op het propodeum (achter- en/of zijkant), zie deze foto.
Albert de Wilde, juni 2024.
Naar wespenpagina