Op de foto's kan worden geklikt voor een groter formaat (800x600) en nadere toelichting. De foto's zijn genummerd en het nummer wordt zichtbaar door er met de cursor op te gaan staan.
De determinatiekenmerken zijn geïllustreerd met foto's van een preparaat (Naturalis, Leiden).
De determinatiekenmerken zijn ontleend aan de tabel van de Duitse jeugdbond (DJN), Bestimmungsschlüssel für die Faltenwespen van Christian Schmid-Egger, 2003.
De tabel behandelt mannetjes en vrouwtjes apart. We kiezen voor vrouwtjes: 6 achterlijfsegmenten (foto 1), of 12 antennesegmenten foto 3).
1. Poten zwart en rood getekend (foto 1 en 2): naar 14
Rood wil hier zeggen roodbruin, want echt rood is het ook niet bij verse levende exemplaren.
14a. De zijlijn van sterniet 2 verloopt (vanaf sterniet 3) in de richting van de groeve recht of met een zwakke (convexe) boog (foto 4);
14b. mesopleuren geel gevlekt (foto 2).
Dat geeft als uitkomst: vrouwtje Ancistrocerus ichneumonideus (8 -13 mm).
Sommige vaste kenmerken van deze wesp komen in deze tabel niet aan de orde. Hierna volgen er enkele.
a. De totaalvorm van de clypeus, die ongeveer even lang als breed is (foto 3).
b. Een belangrijk kenmerk ten opzichte van de gelijkende vrouw Ancistrocerus trifasciatus is dat het achterlijf (foto 1 en 2) maximaal 3 gele banden heeft (trifasciatus meestal 4).
c. Zeer belangrijk is de vorm van de achterrand van het propodeum: na het postscutellum (metanotum) gaat de lijn direct naar beneden (foto 2) en is er niet eerst een horizontale verlenging als bij trifasciatus (lateraal bekijken).
d. De vorm van de ribben in de groeve van sterniet 2 (foto 4) lijkt op die van trifasciatus: in het midden duidelijk langer dan aan de zijkanten, met een regelmatig verloop van lang naar kort.
Let op
Er zijn hier maar 2 soorten Ancistrocerus, waarvan de vrouwtjes roodbruine poten hebben: scoticus en ichneumonideus. Beide soorten zijn zeer zeldzaam. Het grootste verschil tussen deze soorten (geldt ook voor de mannetjes) is de vorm van de lijn van sterniet 2: bij scoticus duidelijk met een sterk gekromd verloop nabij de groeve van sterniet 2 (als bij vrouw oviventris); bij ichneumonideus met een recht of gelijkmatig gebogen verloop over de gehele lengte.