Op de foto's kan worden geklikt voor een groter formaat (800x600) en nadere toelichting. De foto's zijn genummerd en het nummer wordt zichtbaar door er met de cursor op te gaan staan.
De wesp van enkele foto's is gevangen bij de Schelphoek, Schouwen-Duiveland op 28 mei 2021.
Daarnaast zijn nog foto's gebruikt van 2 preparaten (Naturalis, Leiden).
De determinatiekenmerken zijn ontleend aan de tabel van de Duitse jeugdbond (DJN), Bestimmungsschlüssel für die Faltenwespen van Christian Schmid-Egger, 2003.
De tabel behandelt mannetjes en vrouwtjes apart. Mannetjes hebben 7 achterlijfsegmenten en 13 antennesegmenten. Mannetjes zijn ook te kerkennen aan de geheel gele clypeus (kopschild).
We kiezen voor mannetjes (foto 1, 2 en 4).
1. Sterniet2 verloopt naar de voorkant (richting groeve) met een stompe of rechte hoek (foto 1, 2, 10): naar 2.
2. Het profiel van sterniet 2 (foto 2) naar de voorkant toe is niet hoekig, maar ook niet met een lichte gelijkmatige boog. Het profiel heeft vanaf sterniet 3 richting groeve sterniet 2 een sterkere buiging van de lijn dan bij de rest van die lijn. Het is een soort afgeronde hoek van circa 120º: naar 3.
3a. De clypeus (kopschild) is korter dan breed (foto 3 en 4). Dit is enigszins tricky, want in de tabel staat niet hoe er gemeten moet worden. Aan te nemen dat de lengte van de clypeus bepaald wordt door te meten vanaf de bovenzijde (basale kant) tot een punt van de inbochting (ook wel: uitranding) aan de apicale kant (onderkant kop op de foto). Dan blijkt er wel wat variatie te zijn. Een in 2021 gevangen mannetje heeft een kop met een breedte die bijna gelijk is aan de lengte. De factor is 1,1 en dat is alleen op het zicht, zonder te meten, niet te bepalen. Alles groter dan factor 1,0 voldoet dus, maar het verschil kan gering zijn. Voor duidelijkheid wordt ook een kop getoond van een geprepareerd exemplaar. Daar is de factor 1,2 en dus wat ruimer. Op de foto's 3 en 4 is getoond hoe gemeten is.
3b. Ook wordt bij punt 3 vermeld, dat de uitranding onderaan de clypeus diep is, ruim halfcirkelvormig, waarbij de diepte minstens 75% zou moeten zijn van de maximale breedte tussen de punten van de uitranding (inbochting). Als de uitranding daaraan niet voldoet zou het dus deze soort niet kunnen zijn. Bij foto 3 is de uitkomst na meting 85% en die voldoet dus. Bij foto 4 is de meetuitkomst 75% en die zou dus nog net voldoen. Bij iets andere lijnen kunnen de uitkomsten bij foto 4 net onder 75% uitkomen. De tabel noemt een verhouding van minstens 3/4 (75%) en dat is dus de ondergrens.
Het is moeilijk om in tabellen zodanig nauwkeurig te zijn dat altijd alles klopt. Er is altijd wel enige marge, want de natuur is weerbarstiger dan door mensen gestandaardiseerde tabellen. Als een meting van dit onderdeel dus uitkomt op 70% moet je niet gelijk twijfelen, want dat is nog steeds een uitranding die heel fors is in vergelijking met veel andere muurwespsoorten.
Dan is het bij onzekerheid van belang om te checken of er meer kenmerken zijn die niet passend zijn voor de soort. Je kan dan ook anders kijken: welke andere kenmerken zijn aanwezig die de soortnaam bevestigen?
3c. De beharing op de tergieten en sternieten 2 en volgende is ruim aanwezig en lang (foto 2-uitsnede en foto 5).
3d. De antennevlag is in het midden aan de onderkant verdonkerd (foto 3). Praktisch gezien is het eerste deel van de antennevlag meestal zwart en de ruime tweede helft met wat roodbruin, het sterkst gekleurd op de laatste 2 segementen. Soms is bijna de gehele antene zwart en alleen de paar laatste segmenten met roodbruin.
3e. Het achterlijf heeft 5 of 6 gele tergietbanden en de band op tergiet 1 is overal smal (foto 1).
3f. Er kunnen soms gele vlekken zijn op scutellum en mesopleuron (hier niet anwezig).
De uitkomst is: man Ancistrocerus oviventris (7,5-12 mm).
Een extra optie om de uitkomst man 'Ancistrocerus oviventris' te checken is om alle andere hier mogelijk voorkomende muurwespen te vergelijken op eenvoudige kenmerken die essentieel zijn voor de mannetjes van die soorten. Dan vallen er veel af om diverse redenen.
Voorbeeld:
Alleen al op grond van de kleur gehele onderzijde antennevlag vallen alle soorten af waarbij de mannetjes oranje-achtige of roodbruine kleuren hebben op de gehele onderkant antennevlag en dat zijn in elk geval:
antilope, auctus, claripennis, dusmetiolus, gazella, nigricornis, parietum, parietinus, scoticus.
Een man scoticus valt ook af vanwege de tergietbandering: heeft slechts op de tergieten 1-3 gele bandering (man oviventris 5 of 6 banden).
Dan blijven alleen over: trifasciatus en ichneumonideus. Mannen trifasciatus hebben soms een antennevlag die alleen op de laatste segmenten bruinrood heeft en dat lijkt dus op deze man oviventris. Andere mannen trifasciatus kunnen echter op alle onderkanten van antennesegmenten van de 'vlag' meer of minder roodbruin hebben, dikwijls bij de middelste segmenten wat verdonkerd, maar nog wel roodachtig. De meeste mannen trifasciatus hebben slechts geel op T(tergiet) 1-4, bij uitzondering T1-5 (dan meestal ook gele vlekken op scutellum, zie deze foto). Ook de geelkleuring van de voorrand pronotum zou volgens de tabel (punt 8a) van Schmid-Egger bij een man trifasciatus anders zijn: nooit tot de buitenhoeken, alleen in het midden en de rest zwart. Helaas is dat laatste kenmerk niet betrouwbaar, zie fotolink hiervoren in deze alinea.
Dan is er nog de vorm van het propodeum. Die is bij trifasciatus anders: met een duidelijk soort opstapje na het metanotum. Een man oviventris heeft daar geen horizontaal verlengd deel van het propodeum (foto 2) voordat de lijn naar beneden loopt.
Een man ichneumonideus heeft een antennevlag als bij oviventris. Mannen ichneumonideus hebben echter maximaal op 4 tergieten gele bandering. Een man oviventris heeft minimaal 5 gele banden. Daarnaast is de soort ichneumonideus na 2000 uiterst zeldzaam in Nederland.
Sommige kenmerken van deze muurwesp komen in de tabel voor deze soort niet aan de orde, bijv. de vorm van de dwarslijst van tergiet 1 (foto 8 en 9) en de vorm van de ribben in de groeve van sterniet 2 (foto 6 en 7).
Het zijn wel vaste kenmerken die bij de soort horen en ze kunnen dus meehelpen bij het bepalen van soort. Deze kenmerken zijn dan extra argumenten van overtuiging.
Een man Ancistrocerus oviventris is circa 8-12 mm lang (foto 10).