Op de foto's kan worden geklikt voor een groter formaat (800x600) en nadere toelichting. De foto's zijn genummerd en het nummer wordt zichtbaar door er met de cursor op te gaan staan.
De wesp van de foto's betreft een preparaat (Naturalis, Leiden), Ulvenhout, 1949.
De determinatie is geschied met de tabel van de Duitse jeugdbond (DJN), Bestimmungsschlüssel für die Faltenwespen van Christian Schmid-Egger, 2003.
De tabel behandelt mannetjes en vrouwtjes apart. We kiezen voor vrouwtjes (6 achterlijfsegmenten: foto 1; geen geheel gele clypeus: foto 2).
1. Wat is de kleur van de poten? We kiezen voor zwart en geel (foto 1): naar 2.
2. Het propodeum is zwart, dus zonder gele vlekken (foto 1, 4): naar 4.
4. De zijlijn van de 2e sterniet vanaf de groeve (breuklijn) verloopt gelijkmatig, recht of in een lichte boog (foto 1): naar 8.
8. De ribben in de groeve van sterniet 2 zijn in het midden van de groeve ongeveer tweemaal zo lang als de 2e of 3e vanaf de zijkanten (foto 6, 7): naar 9.
9a. De dorsaalvlakken en zijkanten van het propodeum (foto 1, 4) zijn bijna glad en hebben een zijde-achtige vettige glans;
9b. de metapleuren (net voor de zijkant propodeum) zijn glad en glanzend (foto 1);
9c. sterniet 2 (lange lijn) is vlak tot licht convex gebogen (foto 1);
9d. de middelste ribben in de groeve van sterniet 2 zijn lang (foto 6, 7).
Dat geeft als uitkomst: vrouwtje Ancistrocerus antilope (13-16 mm).
Sommige kenmerken van deze wesp komen in de tabel niet aan de orde:
- de vorm van de dwarslijst op de tergiet 1 (foto 3). De lichte midden-inbochting en het min of meer convexe verloop van de zijkanten lijken op gazella (maar bij die soort is het wat strakker);
- de binnenoogrand van een vrouw antilope heeft gewoonlijk enige korte geeltekening (foto 2);
- de onderrand clypeus is iets verlengd en hoekig (circa 140º) ingesneden (foto 2);
- de clypeus heeft aan de basis 2 gele vlekken (foto 2);
- de basis van de kaken heeft vrij veel geel (foto 2);
- de tergieten 1 - 5 hebben altijd geeltekening. Bij T5 dikwijls beperkt tot een gele vlek. Ook T6 kan een gele vlek hebben (foto 8);
- de sternieten 1 - 3 hebben een volle gele band op de achterrand (foto 6, 7);
- de gehele onderkant van de antenne (incl. scapus) is roestrood (foto 1, 2, 5).
Zeer bijzonder is het putje (zogenaamde mijtenkamers) aan weerszijden van het scutellum (foto 9, 10), ter hoogte van de aanhechting van de ondervleugel. Dat lijkt een morfologische aanpassing van deze soort om haar in staat te stellen in symbiose met mijten te leven. Als dat zo is, dan is het zeer verwonderlijk dat in plooivleugeltabellen dit bijzondere kenmerk niet genoemd wordt. Ook het mannetjes heeft deze mijtenruimte. Mijten op mannetjeswespen zullen via die mannetjes niet uit zijn om zo direct in het broednest van de vrouwtjes te komen, want mannetjeswespen gaan de broednesten nauwelijks binnen. Via de paring van de wespen kunnen de mijten van een mannetje wel overstappen op een vrouwtje en zo het broednest bereiken.
Welke voordelen de wesp heeft van de mijten is onduidelijk. Misschien foerageren ze op het lijf van de wesp om stuifmeelresten te eten. Dan hoeft de wesp minder te poetsen, maar mogelijk is het veel complexer, zeker als de mijten dierlijk voedsel nodig zouden hebben. De mijten zullen in elk geval in de broednesten van de wespen terechtkomen. Daar zullen ze zich voortplanten.
Het is intrigerend om te zien dat een insect morfologisch is aangepast aan het meedragen van mijten. Andere Nederlandse Ancistrocerussoorten hebben niet zo'n putje op de zijkant scutellum, maar mijten zijn niet ongewoon op wespen van dit genus. Ze zitten dan dikwijls op het propodeum (achter- en /of zijkant).
Ook de grootte van deze wesp is opvallend. Deze muurwesp is gemiddeld groter dan alle andere genoemde soorten in deze tabel.
Ansitrocerus antilope lijkt in enkele opzichten op Ancistrocerus parietinus en is in het veld niet gemakkelijk te onderscheiden. Belangrijke verschillen zijn:
- de kleur van de onderkant scapus: antilope oranje, parietinus geel;
- wel of geen gele binnenoogrand): antilope kort geel, parietinus geen;
- clypeus aan onderzijde wel/niet duidelijk verlengd en ingekeept: antilope verlengd/ingekeept 140°, parietinus niet verlengd, maar wel sterk ingekeept 80°;
- dwarslijst op T1: antilope in het midden inkeept, parietinus niet ingekeept;
- wel of geen gele vlekken op het scutellum: antilope lang niet altijd gele scutellumvlekken, parietinus meestal wel;
- mijtenputjes (mijtenkamers) aan weerszijden van het scutellum: antilope wél, parietinus niet.