Op de foto's kan worden geklikt voor een groter formaat (800x600) en nadere toelichting. De foto's zijn genummerd en het nummer wordt zichtbaar door er met de cursor op te gaan staan.
De 3 wespen van de foto-illustraties zijn gevangen in mijn tuin te Koudekerke in september 2010, juli en augustus 2011.
De determinatie is geschied met de tabel van de Duitse jeugdbond (DJN), Bestimmungsschlüssel für die Faltenwespen van Christian Schmid-Egger, 2003.
De tabel behandelt mannetjes en vrouwtjes apart. We kiezen voor mannetjes (foto 1 en 2).
1. Hoe verloopt de zijlijn van sterniet 2 na de groeve? Dan kiezen we voor recht of gelijkmatig licht gebogen (foto 1 en 2): naar 5.
5. De ribben in de groeve van sterniet 2 zijn in het midden langer dan aan de zijkanten (foto 3): naar 6.
6. De boven-achterkant van het propodeum (foto 6) is niet bijna glad (antilope) en deze zijde en de de zijkanten hebben een leerachtige structuur; het propodeum (bovenzijde en zijkanten) heeft een matte leerachtige sculptuur en smalle zijranden in het middengedeelte (foto 4); het metapleuron is mat of gepuncteerd; tergiet 7 is versmald: naar 7.
7. De binnenoogrand is geel getekend, soms zeer weinig (foto 5): naar 8
8a. Op de tergieten 1-3 of 1-4 gele banden (foto 4); pronotum alleen in het midden geel (foto 4);
8b. tegulae zwart met hoogstens een kleine vlek aan de zijkant (foto 4, 7);
8c. onderkant antennevlag in het midden donker (foto 9).
Dat geeft als uitkomst: mannetje Ancistrocerus trifasciatus (7-10 mm).
Het mannetje van de foto's is 10,0 mm lang (foto 4).
Het aantal gele banden op het achterlijf van deze mannetjes is meestal 4 stuks, soms maar 3 en bij uitzondering een enkele keer 5. Van die laatste is hier een dorsale foto te zien en hier een laterale.
Sommige kenmerken van deze wesp komen in de tabel niet aan de orde, bijv. de vorm van de clypeus (kopschild, foto 5). De onderkant antennevlag kan in het midden geheel donker zijn (foto 5) maar ook een meer of minder roodbruine gloed hebben (foto 9).
Ook de typische verlenging van het begin van het propodeum wordt in de tabel van Schmid-Egger niet genoemd. Na het metanotum (postscutellum) komt het propodeum en dat deel begint met een horizontale verlenging voordat de lijn naar beneden doorloopt (foto 1 en 8). Het is onderscheidend ten opzichte van een man ichneumonideus, die dat niet zo heeft, hooguit een zeer korte verlenging.
De binnenoogrand van een man trifasciatus heeft enige geeltekening, soms slechts een vlekje (foto 5). Dat heeft ichneumonideus niet, want bij die soort is de binnenoogrand geheel zwart.