Enkele zweefvliegen uit het geslacht Helophilus zijn vrij algemeen. Het zijn prachtig getekende dieren. Dit is een mannetje van de citroenpendelzweefvlieg (Helophilus trivittatus). Het genus Helophilus is herkenbaar aan de lengtestrepen op de thorax. Vele hebben een zwarte vertikale streep op het midden van het gezicht. De andere soorten van dit genus hebben dus ook de pyjama-tekening op het borststuk, maar een andere tekening op het achtelijf of anders gekleurde kopstreep en/of poten. Helophilus trivittatus heeft een geelkleurige kopstreep, is meer citroengeel gekleurd en is forser van formaat. Ze onderscheiden zich daarmee van de andere soorten. Bij de gewone pendelzweefvlieg (Helophilus pendulus) is de kopstreep (onder de antennen) donker en het lijf meer oranjegeel. Ze zijn ook wat kleiner. Verder is bij die zweefvlieg eenderde deel van dij 3 geel aan de top en scheen 3 is vanaf de basis ook meer geel. Het zijn kenmerken, die in het veld moeilijk zijn vast te stellen. Een foto biedt dan soms uitkomst zonder het dier er voor te moeten vangen. Hier zijn deze zweefvliegen parend te zien. De vrouwtjes zijn iets anders getekend dan de mannetjes. De larven van deze insecten leven in verontreinigd water, waaruit zij bacteriën zeven.
Op de volgende fotos van H. trivittatus is te zien dat de tekening op het achterlijf niet steeds exact gelijk is. Er is ook enig verschil in de geslachten. Bij de mannetjes van de meeste soorten zweefvliegen (voorbeeld: Volucella zonaria) staan de ogen dichter bij elkaar (echter niet bij het genus Helophilus) en is het achterlijf meer torpedovormig. Op foto 1 staan de twee exemplaren van Helophilus trivittatus, die op de foto's 2 en 3 afzonderlijk te zien zijn, beide vrouwtjes; op foto 5 staat een mannetje: foto 1, foto 2, foto 3; foto 4; foto 5.
Een derde soort pendelzweefvlieg is de moeraspendelzweefvlieg (Helophilus hybridus). Ze zijn meer te zien op wat nattere plekken. Het mannetje heeft opvallend grote gele vlekken op het begin van het achterlijf.
Een fraai gekleurde en getekende verwante soort is de gewone fluweelzweefvlieg (Parhelophilus versicolor), die ik bij mij in de buurt eigenlijk nauwelijks zie. Dit exemplaar zag ik in de Biesbosch.
Een leuke soort van een geheel ander genus lijkt wat op Helophilus door de lengtestrepen op de thorax, maar dat is dan ook alles. Een plaatselijk algemene soort van het geslacht Anasimyia is de bokserwaterzweefvlieg (Anasimyia interpuncta). Ik zag deze in de Biesbosch, waar in elk geval genoeg water is voor deze zweefvlieg om zijn naam eer aan te doen. Waarom er 'bokser' is toegevoegd weet ik niet.
In mijn tuin zie ik ieder jaar in de zomer enkele exemplaren van de zweefvlieg Volucella zonaria. Het is een prachtig getekend dier en vrij groot, nl. ca. 20 à 25 mm. Het is waarschijnlijk een trek-zweefvlieg die zich niet in Nederland voortplant en zich slechts als zomergast vertoont. Daarover zijn de meningen echter verdeeld. De voortplanting van deze insecten is bijzonder: Volucella zweefvliegen laten hun larven in wespennesten opgroeien. Zij leven daar van de restjes van dierlijk voedsel en dode wespenlarven onderin het wespennest. Het is een wonder dat deze zweefvliegen (zonder angel) bij de wespen kunnen binnendringen om hun eitjes te leggen zonder te worden herkend als vreemden. De Volucella zonaria zou er een territorium op na houden. Bij mij in de tuin zie ik er echter wel meerdere tegelijk, zodat ze elkaar verdragen. Ze vliegen bij mij steeds opnieuw naar bepaalde plekken in de tuin. Ze foerageren graag op bloeiende liguster maar ook bijvoorbeeld op marjolein en gulden roede. Dat zijn planten die op zeer veel insecten aantrekkingskracht uitoefenen, want het wemelt er van de soorten. De Volucella zonaria laat zich gemakkelijk fotograferen. Het zijn fantastische vliegers: zeer snel met vlugge wendingen. Ze eten nectar en stuifmeel. Door dat laatste zijn veel zweefvliegen ook goede bestuivers. Voor de nectar hebben ze een lange tong beschikbaar. Een verschil tussen de geslachten zijn de ogen. Bij de mannetjes staan de facetogen tegen elkaar aan. Hier is nog een ander mannetje te zien. Op dit plaatje van een vrouwtje is het bijvleugeltje en het zg. haltertje (ook wel: kolfje) goed te zien. Dat laatste zou een overblijfsel zijn van de achtervleugel uit de tijd dat deze vliegen nog dubbele vleugels hadden. Ze werken nu tijdens de vlucht als een soort stabilisator. Als de kleur van de bloem en die van de zweefvlieg complementair zijn, is de vlieg op zijn mooist, zoals deze op Aster frikartii of deze op hertsmunt.
Een hele mooie Volucella is de ivoorzweefvlieg (Volucella pellucens). Ik zie ze meestal vrij vroeg in het jaar, maar nooit in grotere aantallen. Het eerste deel van het achterlijf is ivoorwit en de rest zwart. Een fraai contrastrijk dier. De ogen van de vrouwtjes staan net los van elkaar, terwijl die van de mannetjes elkaar raken. Hier zit het vrouwtje samen met een snorzweefvlieg (Episyrphus balteatus) op de bloem van watermunt en hier is ze vanaf de zijkant te zien.
In juni 2012 zag ik tegelijkertijd een mannetje en vrouwtje foerageren op Zeeuws knoopje (Astrantia): vrouwtje, foto 1, vrouwtje, foto 2, mannetje,
Van deze soort leven de larven in de nesten van de gewone en Duitse wesp.
Veel zweefvliegen bootsen andere, meer gevaarlijker, insecten na om zo aan predatie te ontkomen. Veel insecten etende vogels en andere dieren laten de insecten met bepaalde kleurcodes met rust, omdat ze weten dat er een steek kan volgen. Zweefvliegen hebben geen angel en kunnen dus niet steken, maar het nadoen (in kleur) van wespen en hommels helpt en komt veel voor. Veel zweefvliegen hebben de geel-zwarte wespentekening doch deze zweefvlieg ziet er uit als een aardhommel of tuinhommel. Het is de hommelzweefvlieg Volucella bombylans var. plumata. Deze vlieg is hier iets meer vanaf de zijkant te zien. De kop toont fraai behaarde antenneborstels. Hier is een vrouwtje te zien van juni 2016: foto 1, foto 2.
In Terneuzen zag enkele exemplaren foerageren op beemdkroon: foto 1, foto 2.
Van Volucella bombylans komen meerdere kleurschakeringen voor. Er zijn (naast var. plumata) nog minstens 2 variaties van deze soort die hommels met een rode achterlijfpunt nabootsen.
Deze man Volucella bombylans var. bombylans bootst de steenhommel na.
Hier zijn nog 4 foto's van een vrouw Volucella bombylans var. bombylans foeragerend op Astrantia major in mijn tuin: foto 1, foto 2, foto 3, foto 4.
Hier is nog een vrouwtje van juni 2016 met iets bontere kleuren dan alleen zwart-rood (Volucella bombilans var. haemorrhoidalis) : foto 1, foto 2.
Ook andere en kleinere soorten zweefvliegen doen hetzelfde en bootsen hommels na, bijvoorbeeld de Merodon equestris, de Eristalis intricaria en het fraaie kleine wollig gitje (Cheilosia illustrata).
Op hoogveen en heidevelden met vennen kun je een grote zweefvlieg tegenkomen met een mooie geelzwarte wesptekening: de gele veenzweefvlieg (Sericomyia silentis), die ook wel hoogveenzweefvlieg wordt genoemd. De larvan van deze soort leven in het water. Dat water is in vennen voedselrijk, maar zuurstofarm. Veel soorten insecten kunnen daarin niet leven, maar deze larven zijn zogenaamde rattenstaartlarven, zoals ook de Eristalissoorten die kennen. Ze hebben een uitschuifbare staart om zuurstof uit de lucht te kunnen ophalen boven water.
Een zweefvlieg die zich ieder jaar laat zien is de grote narcisvlieg (Merodon equestris). Ze zijn er meestal pas in de loop van mei, als de narcissen zijn uitgebloeid. Ze vallen op door het uiterlijk maar ook door de sterke zoemtoon bij het vliegen. Deze zweefvlieg komt voor in minstens 7 variaties en imiteert daarmee verschillende hommelsoorten. Wat het nut daarvan is, is niet geheel duidelijk, want deze vliegen parasiteren op narcisbollen. Deze zweefvlieg lijkt dus op het eerste gezicht op een hommel, maar de antennen zijn korter en geheel anders en ook de enkele vleugels zijn die van een vlieg. De eitjes worden gelegd waar de narcisplanten uit de grond komen. De larven vreten de bollen aan. Er staan bij mij enkele honderden narcissen en ik heb er wel schade van enige omvang van gezien: er staan steeds minder narcissen. De vlieg is dus minder welkom in de tuin. Hier zijn nog wat aanvullende foto's: foto 3, foto 4, foto 5, foto 6, foto 7, foto 8, foto 9.
Een zeer algemene zweefvlieg is de blinde bij (Eristalis tenax). De benaming blind is zeker niet bedoeld als weinig of niets ziend, maar in de betekenis van onbestemd of onbekend, want de dieren hebben grote facetogen waarmee ze goed kunnen zien. De E. tenax heeft twee verticale donkere rijen haren op de ogen. Wellicht is dat de verklaring voor 'blind'. Een andere uitleg zou zijn, dat deze zweefvlieg, die op een bij lijkt, uiteraard geen angel heeft en dus niet kan steken. De benaming 'bij' is mogelijk afkomstig van het geluid dat deze zweefvlieg maakt. Het lijkt op de zoemtoon van bijen, maar ook het totale uiterlijk kan een verklaring zijn. Er zijn meerdere Eristalis-soorten, die alle wat op elkaar gelijken.
De larven van de Eristalis-soorten leven in stilstaand verontreinigd water. Het zijn de zogenaamde rattenstaart-larven. Het exemplaar van de foto zwom bij mij in de dakgoot en is vermoedelijk de larve van Eristalis arbustorum.
Hier zijn nog wat extra foto's van een vrouwtje: foto 1, foto 2, foto 3, foto 4.
En deze foto's zijn van een mannetje: foto 1, foto 2, foto 3, foto 4.
Rechts nogmaals de Eristalis tenax op de bloem van Aster frikartii. Dat is een astersoort die veel vroeger (al begin augustus) bloeit dan de gewone herfstasters, grotere bloemen geeft, wat lager blijft, weinig steun nodig heeft en niet woekert. Een ideale tuinplant die zeer veel insecten aantrekt en gemakkelijk te vermeerderen is met zomerstek. Hier is nog een close-up van de kop van een vrouwtje Eristalis tenax; deze is van een mannetje.
De Eristalis pertinax lijkt veel op de E. tenax, maar is gemiddeld iets kleiner en is herkenbaar aan de geelachtige leedjes van de eerste 2 paar poten. Dit exemplaar vond ik foeragerend op appelbloesem in april. De mannetjes hebben een kegelvormig achterlijf. De vleugels hebben soms een donkere vlek. Ze zijn dus wat variabel in tekening. Over het gezicht loopt een verticale brede donkere streep. Hier is nog een vrouwtje op appelbloesem en nog wat close-ups van een mannetje : foto 3, foto 4, foto 5, foto 6.
De Eristalis arbustorum is een mooie kleine zweefvlieg die bij mij meestal pas in augustus massaal te zien is, maar ook al vroeg in het jaar aanwezig kan zijn. Ze hebben geen zwarte streep over het gezicht zoals de E. interrupta, die er verder veel op lijkt. Er kan wél een dun streepje aanwezig zijn. De sprietborstel van de E. arbustorum is langbehaard, zoals op de close-up-foto van dit vrouwtje te zien is. De Nederlandse naam voor deze vlieg is 'kleine bijvlieg'. Hier en hier zijn vrouwtjes te zien op heelblaadje en dit is nog een mannetje met kop close-up.
Dit is een foto van de rattenstaart-larve van vermoedelijk deze soort. Dit insect kwam ongeveer een week na de verpopping tevoorschijn.
Bij deze soort is dikwijls opmerkelijk baltsgedrag te zien. Een of zelfs twee mannetjes hangen boven een vrouwtje om te proberen ermee te paren. Dit tafereel zag ik in mei 2017 ook in de Biesbosch. Soms 'vergist' een mannetje zich en laat hij dit gedrag ook zien boven een ander mannetje.
Zweefvliegen hebben slechts een enkel paar vleugels. Aan de achterkant, aan de lichaamszijde heeft de vleugel een bijvleugeltje (alula). Het is geen aparte vleugel maar een onderdeel van het geheel. Het kan wel een andere stand hebben dan de vleugel zelf heeft. Op deze foto van een Eristalis interrupta (syn. E. nemorum) is dat te zien. Deze insecten vliegen bij mij de gehele zomer. Ze hebben een smalle zwarte streep over het gezicht (E. lineata en E. similis een brede streep).
Op de foto's van zweefvliegen is dikwijls het bijvleugeltje (alula) te zien. Het gebruik zou te maken hebben met de stabiliteit van het insect tijdens het vliegen. Het bijvleugeltje wordt in ruststand opgeklapt als de vleugels het achterlijf raken.
De Eristalis interrupta heeft de Nederlandese naam 'puntbijvlieg'. De punt van het achterlijf van een vrouwtje heeft voor deze naam vermoedelijk gezorgd. Op de laatste foto komt ook net een honingbij langs om te storen. Zo is ook enige gelijkenis met een bij te zien.
Bij zweefvliegen van het genus Eristalis wordt voor de determinatie een aantal hoofdkenmerken gebruikt: de vorm van het stigma in de vleugel, de kleur van delen van de poten, een al of niet aanwezige gezichtsstreep (breed of smal), de beharing van de antenneborstel en nog wel enkele, die redelijk te zien zijn zonder microscoop. Bij de bosbijvlieg (Eristalis lineata) zijn dit de belangrijkste kenmerken: vleugels vaak met zigzagband, het gezicht met een brede middenstreep en de dij van de achterpoot met een gele basis (bij het vrouwtje veel langer dan bij het mannetje) en de top is ook weer geel.
Een iets grotere bijvlieg met een hommelachtige verschijning is de Hommelbijvlieg. Met hommels heeft deze zweefvlieg niet van doen. Ze leven niet in hommelnesten, maar hebben relatief natte terreinen nodig voor hun larven die in modder en veen leven in in door mest doordrenkte grond.
Hier is een ander mannetje te zien. Het vrouwtje heeft wit op het achterlijf.
De kruisdistels (eryngium-soorten) zijn een zeer goede insectenplanten. In mijn tuin behoren deze tot de top tien. Zowel hommels, bijen, kevers als zweefvliegen kun je er veel op zien. Het getoonde zweefvliegje heeft als Nederlandse naam: bessenzweefvlieg. Er wordt nog onderscheid gemaakt tussen de echte (Syrphus ribesii) en de valse (Syrphus vitripennis) bessenzweefvlieg. Kleine verschillen in pootbeharing zijn bepalend. De mannetjes van de S. ribesii hebben zeer korte zwarte haartjes op de buitenkant van de top van dij 3, maar het is zonder loep niet te zien en nog lastiger om te fotograferen. Bij de S. vitripennis zijn deze haartjes geel, meestal met nog enkele zwarte haren er tussen. Bij de vrouwtjes van S. vitripennis is dij 3 voor meer dan de helft zwart vanaf de basis. Beide soorten hebben onbehaarde ogen. Het zijn mooie zweefvliegjes met een wespachtig achterlijf. De larve eet bladluizen. De bessenzweefvlieg zit overigens op allerlei bloemen. Bijvoorbeeld dit vrouwtje op boerenwormkruid en dit mannetje op een teunisbloem.Hier zit een vrouwtje S. vitripennis op een blad. Het donkere deel van de achterdij is goed zichtbaar. Hier is nog een ander vrouwtje van deze soort.
Mijn vrouw vond op een blad van klimop tegen een muur van het woonhuis op 1,50 meter hoogte een cocon (7 mm lengte), waarvan we niet wisten van welk dier deze was. We hebben deze in een geventileerd potje laten uitkomen en tot onze verrassing kwam er een zeer mooi zweefvliegje uit. Het is de Syrphus vitripennis, die op deze foto net uit de pot is losgelaten en even de kop poetst met de voorpoten. Direct daarna vloog de vlieg weg.
Een syrphus-soort die veel op lijkt op Syrphus ribesii en vitripennis, maar die behaarde ogen heeft is de bosbandzweefvlieg Syrphus torvus (mannetje). Een mannetje toont die haren op de ogen veel duidelijker dan een vrouwtje, maar voor beide is het een dterminatiekenmmerk. In het Engels heet deze soort: Hairy-eyed Hoverfly. Bij het vrouwtje moet je echt goed kijken, want de haartjes zijn erg klein, maar zitten er wél. De close-up van de kop van een dergelijk insect is altijd zeer indrukwekkend. Hier is een totaalbeeld van het vrouwtje. Vanf de zijkant gezien is het achterlijf van het vrouwtje vrij plat.
Soms kom je zweefvliegen tegen van iets groter formaat die wat op de syrphus-soorten lijken, maar met een andere vlekkentekening op het achterlijf. Dan kan het gaan om bijv. een Eupeodes-soort, maar ook een Epistrophe is mogelijk. De enkele bandzwever (Epistrophe eligans) ziet er schitterend goudkleurig uit en heeft minder gele banden op het eind van het achterlijf. Het is een prachtige opvallende zweefvlieg.
In mei 2008 zag ik enkele zweefvlieglarven op klimopblad. Die plek is niet toevallig, want het wemelt er van de bladluizen en dat is voor veel zweefvlieglarven het enige voedsel. De larven heb ik in een geventillerde pot gedaan, af en toe het blad ververst en wat vocht toegevoegd. Pas in maart 2009 was er een larve bezeig met verpoppen. De pop en de andere larve, die inmiddels ongeveer 10 maanden was, zijn op deze foto beide te zien. Na een dag of 10 was de zweefvlieg al uitgeslopen. Het popstadium duurde dus erg kort t.o.v het larvestadium. Het bleek een mannetje Epistrophe eligans te zijn: foto 1, foto 2.
Het loont soms de moeite om een larve uit te kweken, omdat dan tevens de naam van de larve en pop correct zijn. Veel larven en poppen van zweefvliegen lijken op elkaar en zijn niet gemakkelijk op naam te brengen.
Hier zijn 2 foto's van een vrouwtje (mei 2010): foto 1, foto 2.
Vrij veel insecten zijn gebonden aan een biotoop of aan bepaalde plantensoorten. De dennendidea (Didea intermedia) is te vinden op zandgronden waar dennen en sparren staan. Dat leefgebied is kennelijk belangrijk voor deze soort en dan vooral als voedselbron voor de larven. Op dennen en sparren komen in de zomer veel luizen voor. Dat is het voedsel voor deze zweefvlieglarven. Heel veel zweefvlieglarven eten niets anders dan bladluizen. De volwassen dennendidea's foerageren graag op gele composieten voor nectar en stuifmeel.
Een foto van de kop laat zien dat deze soort een donkere knobbel heeft onder de antennen.
De gewone kopermantel (Ferdinandea cuprea) is een zweefvlieg die ook tot de Syrphidae behoort, maar een iets andere levenswijze heeft. Deze fraaie vlieg is te zien langs zonnige bosranden, waar ze foerageren op diverse bloemen. Ze zitten ook graag te zonnen op de bast van bomen. Veel larven van Syrphidae leven van bladluizen. De larven van deze soort leven van de sapstromen van diverse boomsoorten.
In 2014 kwam ik in Rammekens (Ritthem) een fraai gekleurd vrouwtje tegen: foto 1, foto 2
Een klein zweefvliegje dat overal voorkomt is de Episyrphus balteatus. Als Nederlandse naam van dit zweefvliegje wordt wel 'snorzweefvlieg' gebruikt. Of deze naam op het uiterlijk of geluid betrekking heeft weet ik niet. De 2 snorachtige tekeningen op het achterlijf zijn misschien de aanleidng. Ook heet het diertje soms pyjamazweefvlieg. Ze kunnen vrij lang verkennend stilhangen in de lucht. Ze zitten ook heel graag met meerdere op één bloem, zoals hier te zien is.
De larven van de Episyrphus-soorten eten bladluizen. Het is dus een nuttig diertje. Ze kunnen zeer talrijk zijn tijdens massale trekbewegingen. Bij veel wind vouwen ze de vleugels op de rug als ze stil zitten; normaal houden ze de vleugels in een V-vorm gespreid. De relatief grote kop bestaat voor het grootste deel uit de facet-ogen. Ze bezoeken allerlei bloemen, ook om uit te rusten. Een mannetje van deze soort is hier te zien. Een bijzondere waarneming was die van een vrouwtje, dat eitjes afzette op de vruchtkapsels van fluitenkruid. Deze eitjes hebben een mooie netwerkachtige structuur op de buitenkant. Ze zijn zeer klein en hier dus sterk vergroot. Het zg. puparium is iets anders van vorm dan bij de Syrphus vitripennis, namelijk met een soort flessehals.
Het hier getoonde zweefvliegje rust even uit op een jong blad van fluitenkruid. Het was op 9 april 2006 tamelijk guur weer en de zon zorgt in de beschutting voor wat extra warmte. Het is een zogenaamd 'variabel elfje' (mannetje), de voorjaarsvorm van Episyrphus auricollis var. maculicornis (ook wel Meliscaeva), met dank aan Han Endt voor de determinatie. Opvallend zijn de rode ogen en het geel gekleurde schildje. Ik heb er ook al eerder in het seizoen gezien, dus ze zijn er vroeg bij.
Een andere kleurvariëteit (var. auricollis) van deze Episyrphus is in mijn tuin minder algemeen, maar ook een vroege verschijning. Deze Episyrphus auricollis var. auricollis is hier te zien op de vroeg bloeiende Amandelwolfsmelk.
Een soort die op het eerste gezicht wat op de vorige lijkt is het schaduwplatvoetje (Platycheirus scutatus). De tarsen van de voorpoten van deze soort zijn verbreed, vandaar de naam 'platvoetje'. Deze soort heeft echter een donker schildje met een kleur ongeveer gelijk aan die van de bovenkant thorax. Ze zijn wel ongeveer even groot (10 mm) en bezoeken diverse bloemen. Op nevenstaande foto is dat speenkruid. Hier bezoekt een mannetje de bloeiwijze van groot hoefblad.
Het micaplatvoetje (Platycheirus albimanus) is een soort die een vrij donker achterlijf heeft met grijze vlekken. De achtertarsen zijn bij het vrouwtje witachtig tot grijs, maar de soortnaam (albi=wit; tarsus=tars) schijnt te zijn bepaald door de witte vlekken op de schenen van de voorpoten van de mannetjes. Deze zweefvlieg is te zien van maart tot november. Ze bezoeken allerlei bloemen, waaronder paardenbloem in het voorjaar. De larven eten luizen.
De vrouwtjes van het genus Pipizella kunnen niet tot op de soort worden gedetermineerd, omdat er nauwelijks verschillende kenmerken zijn. Dit vrouwtje langsprietplatbek (Pipizella spec.) zag ik in juni 2016 op de Sint Pietersberg. Er waren er meerdere en ze bezochten vooral boterbloem. Dit vrouwtje was 6,1 mm lang. Hier zijn nog enkele aanvullende foto's: foto 2, foto 3, foto 4.
Het vrouwtje van de slanke driehoekszweefvlieg (Melanostoma scalare) heeft op het achterlijf 'uitgeholde' gele vlekken. Opvallend zijn de groengekleurde haltertjes. Het is een kleine zweefvlieg die van voor- tot najaar te zien is. De volwassen vliegen foerageren op bloemen voor nectar en stuifmeel. De larven eten luizen. Bij dit exemplaar zijn de vlekken minder hol, maar niet duidelijk bol, zodat dit ook M. scalare is.
De vrouwtjes van de gewone driehoekszweefvlieg (Melanostoma mellinum) hebben op het achterlijf vlekken die niet hol maar bol zijn langs de buitenkant. De mannetjes van beide soorten hebben rechthoekige vlekken op het achterlijf, maar M. scalare is veel slanker.
In mijn tuin komt een klein zweefvliegje voor dat opvallend verdikte achterdijen heeft met rode vlekken. Het is maar een klein vliegje, maar met bijzondere kenmerken. Het is de menuetzweefvlieg (Syritta pipiens) die in het genus Syritta de enige soort is. Hier zijn ze ook te zien op Eryngium en parend op bloeiende peterselie. Van het laatste paar is hier nog een foto van het poetsend mannetje na de paring.
Dit vrouwtje groot langlijfje (Sphaerophoria scripta) zit op de bloem van Eryngium planum, een aantrekkelijke tuinplant voor zeer veel soorten insecten. Het is een mooie kleine algemene zweefvlieg met een nabootsing van een wespenachterlijf. Hier is nog een foto van een mannetje, maar helemaal zeker zijn mannetjes Sphaerophoria zonder genitaalonderzoek niet op naam te brengen, dus het is onzeker, maar hij lijkt er in elk geval wel heel erg veel op. Je kunt ze ook veel parend aantreffen. Hier een stel op een blad en deze twee verkozen de leuning van een tuinstoel. Bij deze soort reiken de vleugels van het vrouwtje ongeveer tot het eind van het achterlijf, terwijl die van het mannetje wat korter zijn.
In mei 2011 vond ik een zweefvliegpop op een aardbei in mijn moestuin. Hier nogmaals de pop, maar dan vanaf de bovenkant. Die pop heb ik uitgekweekt en het bleek een pop van het groot langlijfje. Groot was dit vrouwtje overigens niet want het had een afmeting van slechts 7,6 mm. Voor determinatie van vrouwtjes van deze soort is de beharing van de onderzijde van de achterdij van belang. Hierna nog een foto van een man en vrouw.
Als je op een blad van een tuinplant een vlieg zenuwachtig rond ziet lopen is het meestal deze Xylota segnis. Als Nederlandse naam wordt wel gebruikt: gewone rode bladloper. Ze zitten nauwelijks stil en voor een fotograaf is dat lastig. Ze speuren de bladeren af naar voedsel en worden tot de zweefvliegen gerekend, hoewel ze dat zweefgedrag niet vertonen. Ze leven van pollenkorrels die via verstuiving op de bladeren terecht komen en zijn bij mij talrijk aanwezig vanaf eind april. De vlieg meet 12 à 13 mm lengte. Mannetjes zijn iets kleiner dan de vrouwtjes.
Dit mooie zweefvliegje, de Tropidia scita, heeft oranje-rode vlekken op het achterlijf, die goed zichtbaar zijn als ze vliegen. Het is vrij klein (7 tot 11 mm) en ze zitten bij mij vooral op bloemen met een lip, waar ze in kunnen kruipen, zoals nepeta en gele lis. In mijn tuin zijn ze vrij talrijk. Voor de determinatie is bij deze soort de vleugelbeadering van belang. Deze heeft een ondiepe bocht in ader 3 ter hoogte van cel 2. Op de foto is dat goed zichtbaar. Als die bocht diep is, is het Tropidia fasciata. De Tropidia scita heeft een verdikte 3e dij en aan de onderkant daarvan zit een driehoekige tand, die op de foto net zichtbaar is. Hier is nog een plaatje waarop de tand op de achterdij goed zichtbaar is. Tot slot nog wat diverse foto's van dit fraaie vliegje: kop van een vrouwtje, vrouwtje op blad, parend stel hangend aan bloem sneeuwbes, nog een parend stel en een mannetje.
Het geven van namen aan insecten is dikwijls ingegeven door herkenbare tekeningen op het lijf of bepaald gedrag. Hier zijn de halvemaanvormige vlekken op het achterlijf bepalend geweest voor de Nederlandse naam van de witte halvemaanzweefvlieg (Scaeva pyrastri). De maantjes van de S. pyrastri zijn wit. Vanaf de zijkant gezien heeft het dier een tamelijk plat achterlijfje. De larve van dit aardige insect eet bladluizen. Hier zijn nog foto's van deze zweefvlieg van latere datum (2008): vrouwtje; vrouwtje; mannetje
In onze omgeving zijn er nog enkele andere Scaeva-soorten. De gele halvemaanzweefvlieg (Scaeva selenitica) heeft geelachtige maantjes, waarvan de punten aan beide zijden even ver naar voren steken. Deze vliegjes zweven steeds langdurig voor een bloem voordat deze wordt bezocht. Hier is een foto van een mannetje die enkele jaren later (2008) is gemaakt.
Er zijn nog veel meer van dit soort kommazwevers, vooral van het geslacht Eupeodes. Deze terrasjes-kommazweefvlieg (Eupeodes corollae) is daar een voorbeeld van. De soort is vrij algemeen. Hier is een mannetje te zien op heelblaadje. De vlekjes (komma's) op het achterlijf zijn anders van vorm en kleur dan bij een vrouwtje. Voor beide geldt dat de gele vlekken op het achterlijf over de naad (tussen onder- en bovenkant van het achterlijf) heen gaan. Bij Eupeodes luniger raken de gele vlekken de zijnaad niet, zoals hier te zien is.
In 2013 zag ik een parend stel in mijn tuin, waarvan ik het vrouwtje en mannetje ook apart heb gefotografeerd.
Deze 2 zag ik samen op 9 juli 2024: foto 1, foto 2.
Ook de grote kommazweefvlieg (Eupeodes luniger) is algemeen in tuinen te vinden. De larven van deze soorten eten bladluizen en zijn dus erg nuttig. Van die laatste soort zijn hier nog foto's van een vrouwtje en een mannetje. De vrouwtjes zijn het gemakkelijkst herkenbaar aan het zwarte 'vorkje' op het voorhoofd. De mannetjes kunnen ook wat oranje kleuren op de maantjes hebben.
Een bijzondere vorm van de kop heeft de zogenaamde snuitvlieg (Rhingia campestris). Aan de kop zit een opvallend ver naar voren uitstekende snuit. De kan worden uitgeklapt naar onderen, zodat de tong vrijkomt. Deze zweefvlieg plant zich voort in mest van koeien en andere grote dieren. Ze lijken verder op Syrphus-soorten. Bij de vrouwtjes staan de ogen los van elkaar: foto 2, foto 3, foto 4.
De doodshoofdzweefvlieg (Myathropa florea) is een mooi gekleurde zweefvlieg. Ze zijn bij mij redelijk talrijk. Wat mij opvalt is dat ze nog al verschillend in grootte zijn. De larven van deze soort zouden in kleine stilstaande watertjes opgroeien, bijvoorbeeld in holtes van bomen. Ik vermoed dat een vochtig milieu ook voldoende is, want op 17 mei 2006 zag ik 2 vrouwtjes van deze zweefvliegen eitjes leggen in de molm van een gat in een walnotenboom in mijn tuin. Daar staat denk ik nooit water in, maar het is wel vochtig. Bij de mannetjes staan de ogen tegen elkaar aan, zoals bij veel mannelijke vliegen het geval is.
De Citroenzweefvlieg (Xanthogramma pedissequum) heeft een moeilijke wetenschappelijke naam, maar de vorm van deze zweefvlieg is prachtig. De heldere gele banden en vlekken doen op het eerste gezicht denken aan een wesp, maar de antennen verraden dat het een vlieg is. De vleugels hebben een bruine tekening met een vrij grote donkere vlek tegen het midden van de voorrand. Ze foerageren graag op schermbloemen. De larven van deze zweefvlieg zijn predatoren van luizen, maar zijn ook wel gevonden in de nesten van wegmieren. De voortplanting is dus wat geheimzinnig, want men weet nog niet alles van deze zweefvlieg. Ze schijnen vrij algemeen voor te komen in allerlei biotopen, zelf in de stad, maar in mijn omgeving zijn ze nogal schaars. Bij de mannetjes is de lichaamstekening gelijk, maar de ogen raken elkaar op het midden van de kop.
De vorige soort leek al veel op een wesp, maar deze Chrysotoxum bicinctum nog wat meer en men noemt deze donkere fopwesp. Ruim halverwege de voorrand van de vleugel heeft deze soort een donkere vlek, vandaar misschien 'donkere'. Opvallend zijn de de vrij lange antennen, die in het veld voor een ongeoefende kijker misschien de indruk van een wesp zouden kunnen geven, samen met de zwart-gele lichaamskleuren. De meeste vliegen hebben immers korte antennen, maar er zijn toch ook wel vrij veel uitzonderingen op die regel, denk aan wapenvliegen.
Hier zijn nog 2 foto's van dit vrouwtje, waaronder een kopportret: foto 2, foto 3 en deze is van 2017.
De grote fopwesp (Chrysotoxum cautum) is een prachtige grote (14 mm) zweefvlieg met veel geel-zwart tekening. De soort is vrij algemeen, maar dat geldt alleen voor het oosten van Nederland. In het westen zijn ze zeer zeldzaam, behalve in de kuststreek van Zeeland. Ze zijn te zien van mei tot en met juli. De eitjes worden meestal afgezet op grassen (op geringe hoogte). Dan is het logisch om daar ook de larven te zien, maar of die op grassen foerageren is niet bekend. Vermoedelijk overwinteren ze als pop in de strooisellaag. Er is één generatie per jaar.
De meeste zweefvliegen hebben ogen die slechts één kleur hebben. Deze weidevlekoog (Eristalinus sepulchralis) is juist op de afwijkende oogtekening gemakkelijk herkenbaar. Poot 3 is sterk gekromd en de vleugelbeadering is ook bijzonder. De ogen hebben duidelijke vlekken en zijn behaard. Toch is het een onopvallend vliegje door het geringe formaat. Dit mannetje is ongeveer 8 mm lang. Dit vrouwtje is ongeveer even groot en zat op dezelfde plek in mijn tuin op heelblaadje. Hier zijn nog wat aanvullende foto's van 2010: foto 3, foto 4, foto 5, foto 6, foto 7 (man).
De soort die aan de kust voorkomt is wat groter en wordt kust-vlekoog (Eristalinus aeneus, vrouwtje) genoemd. De mannetjes van Eristalinus aeneus hebben ogen die elkaar raken op de frons, zoals op deze close-up nog wat beter te zien is. Bij het mannetje van de E. sepulchralis blijven de ogen daar los van elkaar, zoals op foto 7 te zien is. Hier is nog een foto van een vrouw: 2016.
Het determineren van vliegen is lastig, omdat er erg veel soorten zijn en relatief weinig determinatiewerken. Voor het onderscheid tussen zweefvliegen en andere vliegen is een aantal kenmerken van belang. Dat zijn de vleugelbeadering, de vorm van de sprieten en het meestal onbehaard zijn van de bovenkant van de thorax. Het lijf van het vliegje van deze foto is ongeveer 8 à 9 mm lang. De vleugels steken voorbij het achtereind van het achterlijf. De achterkant van het borststuk heeft bij het haltertje witte vlekken en er zijn haarborstels aan de rand van het schildje. De scheen en de tars van de voorpoten zijn verdikt waar ze een gewricht vormen. De ogen lijken onbehaard. Op de foto's zijn nog wel enkele kenmerken te ontdekken. Het is een Cheilosia-soort, maar daarvan zijn er erg veel en zijn meer kenmerken nodig. Het is waarschijnlijk een vrouwtje van Cheilosia albitarsis, maar Ch. ranunculi wijkt daar niet veel van af en vrouwtjes zijn niet te onderscheiden van elkaar. De zweefvliegjes van deze soorten worden ook wel 'gitjes' genoemd en dit zou dan het weidegitje zijn. Het is een leuk zweefvliegje dat bij mij fanatiek alle boterbloemen afvloog, vermoedelijk om stuifmeel te eten. Hier is nog een andere foto van dit aardige zweefvliegje.
De mannetjes van de 2 genoemde soorten zijn aan diverse kenmerken van elkaar te onderscheiden, waarvan er een de vorm van het laatste segment van de voortarsen is: bij Ch. ranunculi trapeziumvormig; bij Ch. albitarsis met ongeveer rechte zijkanten, zoals hier te zien is.
Hier zijn nog wat foto's van mannetjes: foto 1, foto 2, foto 3.
Het tuingitje (Cheilosia caerulescens) is nog maar sedert de jaren 80 van de vorige eeuw bekend in Nederland. Voor het eerst zag men het op de Sint-Pietersberg in Limburg. In de jaren daarna is het gehele land bevolkt geraakt door dit gitje. Ze zijn gebonden aan huislook (Sempervivum). Dat is de waardplant waarop de eitjes worden gelegd en de larven eten dus van de plant. Ze overwinteren als pop en in het voorjaar is er dan weer een nieuwe generatie. Het zijaanzicht van deze vlieg is bijzonder: een zeer sterk uitgehold gezicht. Hier zijn nog wat foto's van dit vliegje: foto 2, foto 3.
In april 2019 zag ik een mannetje in de buurt van de waardplanten.
De meeste gitjes hebben weinig beharing. Dat geld niet voor dit wollig gitje (Cheilosia illustrata). Ze komen in het gehele land voor. Dit vrouwtje zag ik aan een Maas-oever in Limburg. Ook het kruiskruidgitje (Cheilosia bergenstammi) is sterk behaard, maar de haren zijn wat korter. Ook is opvallend dat het achterlijfje van die laatste soort dunner (platter) is dan je zou denken, wat op deze foto 'en profile' goed te zien is.
Het tweekleurig gitje (Cheilosia albipila) is een prachtig vosrood gekleurde zweefvlieg met de typische knobbelvormen aan de voorkant van de kop, vanaf de zijkant gezien. Deze vormen zijn bij veel van de gitjes net iets anders en dienen dikwijls als determinatiekenmerk. De vliegen zijn vrij groot en lijken wat op een honingbij, maar missen uiteraard de bijenantenne en de samengestelde vleugels. Ze zijn al zeer vroeg in het jaar actief. De dieren van dit item zag ik in de laatste week van maart. Ze zonnen graag en vliegen op vroegbloeiende heesters als sleedoorn en wilg. De eitjes worden afgezet op distelsoorten. De larven vreten in de wortels en stengels van de plant. Zodra ze volgroeid zijn verpoppen ze in de grond. Er is 1 generatie per jaar. Hier zijn nog wat aanvullende foto's van deze fraaie zweefvlieg, waarbij de foto's 4 t/m 6 het mannetje tonen:
foto 2, foto 3, foto 4, foto 5, foto 6.
Er zijn veel soorten Cheilosia-zweefvliegen. Hier is nog Cheilosia grossa te zien.
De grote narcisvlieg heet zo vanwege de aantasting van bollen door de larven. Voor bollenkwekers is dit niet de enige zweefvlieg waarvan de larven in bloembollen en uien leven. Ook de knobbelbollenzweefvlieg (Eumerus funeralis) legt haar eitjes in of op bollen. De toevoeging 'knobbel' heeft te maken met de verdikking op de onderkant basis van de achterdij van deze vlieg. Bij mannetjes is die knobbel prominenter aanwezig dan bij vrouwtjes. Het dier van de foto's is een mannetje. Het is 6,4 mm lang. De ogen raken elkaar middenvoor en zijn opvallend groot. Dit vliegje is prachtig bronskleuring. Enkele andere soorten van dit genus hebben rood op het achterlijf. Er zijn in Nederland ongeveer 10 soorten.
Hier zijn nog wat extra foto's van dit mannetje: foto 2, foto 3, foto 4, foto 5, foto 6.
Hier is nog een andere soort van dit genus te zien: Eumerus cf. strigatus.
Terug naar HOME
Kevers
Wantsen
Bijen en hommels
Wespen
Overige vliegen
Dagvlinders
Nachtvlinders
Libellen en juffers
Overige insecten, spinnen, teken en andere geleedpotigen
Terug naar boven