Kevers


    Bladsprietkevers
    Kortschildkevers
    Soldaatjes
    Lieveheersbeestjes
    Bladhaantjes
    Snuitkevers
    Waterkevers
    Boktorren
    Loopkevers
    Overige kevers

    Naar pagina-eind

    Keversoorten kunnen zeer variabel zijn. De grootte kan van minder dan 1 mm oplopen tot bijna 9 cm. Ze kunnen ook kort of lang leven. Veel soorten worden maar enkele weken of manden oud. Het zeer grote vliegend hert (Lucanus cervus) kan slechts maximaal 2 maanden oud worden. Dat is een erg korte levensduur voor een insect dat als larve in rottend eikenhout een ontwikkelingstijd heeft van 5 tot 8 jaar! Mannetjes van het vliegend hert kunnen tot bijna 9 cm groot worden. Gemiddeld zijn ze wat kleiner en de vrouwtjes zijn altijd kleiner (tot max. 4,5 cm).
    Deze kever is zeer indrukwekkend vanwege de gewei-achtige structuur van de kaken van de mannetjes waar ze met soortgenoten mee vechten om de gunsten van een vrouwtje.

    Dat deze kevers ook nog zeer kostbaar kunnen zijn wist ik niet, totdat ik in augustus 2002 op internet las dat in Japan het houden van kevers een complete rage is geworden. Er werd een plaatje getoond van een vliegend hert. Deze kever zou verhandeld zijn voor $ 180.000. De prijs was zo hoog vanwege de uitzonderlijk grote afmetingen van het dier van ruim 8 cm, wat volgens mijn insectengids overigens geen abnormale grootte is voor deze soort. Wat ook het waarheidsgehalte van het bericht mag zijn, het lijkt me geen goede ontwikkeling. De soort kan door de handel ernstig worden bedreigd, want nateelt in gevangenschap is meestal onmogelijk.


    De penseelkever (Trichius zonatus) is een algemeen in Nederland voorkomend insect. De Trichius fasciatus is veel schaarser aanwezig. Die wordt regelmatig gezien in Limburg en ook wel op de zandgronden van Drenthe en de Achterhoek, maar is elders zeldzaam. Bij de Trichius zonatus zijn de zwarte banden dwars over de schilden alle onderbroken. Bij de T. fasciatus is de eerste band doorlopend en de laatste meestal ook. De kleur van de schilden is meer oranje-achtig, maar er zijn bij beide soorten variaties en detailverschillen die een zekere naamsbepaling bemoeilijken.
    Door de beharing hebben deze kevers iets weg van een hommel. Het zijn goede vliegers. Deze juweeltjes van de natuur zijn een genot om naar te kijken. Let bij deze foto eens op de relatief lange poten met haken en dubbele sporen. Zo hebben ze veel grip op de bloemen. De volwassen kevers foerageren in juni-juli graag op allerlei kruidachtige bloemen. Door de beharing zijn het goede stuifmeel-overdragers. De larven groeien op in oud rottend hout aan bomen of op de grond. Ze zijn bij mij in de tuin redelijk talrijk, soms met twee exemplaren op één bloem en ook wel parend.









    Bij deze soort hoornmestkevers hebben de mannetjes 1 lange en 2 korte hoorns op het kopschild. Het is de Onthophagus coenobita. Ze leggen de eieren graag in mest, maar die is in mijn tuin en in de omgeving daarvan niet veel aanwezig. Het dier was dus waarschijnlijk wat verdwaald op zoek naar een vrouwtje. Dat het een mannetje is, is te zien aan de hoorns op het kopschild. De voorpoten zijn wat vervormd tot graafklauwen. De dekschilden hebben een koperachtige glans die op de foto niet goed te zien is.
    Mestkevers behoren tot de bladsprietkevers, waartoe bijvoorbeeld ook de penseelkever, de meikever, de neushoornkever en de Valgussoorten behoren. De sprieten zijn fijn vertakt, zodat ze zeer goed geuren kunnen waarnemen.










    Sommige mestkevers zijn gespecialiseerd in de soort mest. Er zijn er enkele die een voorkeur hebben voor schapenstront. Het moet dan niet te vers zijn, dus al even liggen en wat ingedroogd zijn. Op de Sint pietersberg worden tegenwoordig schapen ingezet om te begrazen en daardoor de vergrassing wat tegen te gaan en zeldzame planten meer kansen te bieden. Of dat ook werkelijk succes zal hebben moet de toekomst nog leren. Vooralsnog was ik er niet enthousiast over, want overal ligt schapenstront en bij nachtopslagplaatsen van de kudde is er een enorne stiksofgift door de mest. Wat eerder een prachtig kruidig weitje was is nu een afgevreten bende met heel veel brandnetel. Die plant gedijt goed op al die mest. In juni 2016 zag ik diverse mestkevers op wat oudere schapen mest. Vermoedelijk is het de soort Onthophagus ovatus, maar er zijn nog enkele mestkeversoorten die gebruik maken van schapenmest voor de voortplanting. De kevers zijn ruim 6 mm lang, zoals blijkt bij het mannetje van deze foto.










    Het genus Aphodius betreft kleinere bladsprietkevers die ook in mest leven. In Nederland komen 44 soorten voor. Deze Aphodius sticticus is 5,5 mm lang. Het dier zat op 10 mei 2010 bij mij binnenshuis op een raam en is waarschijnlijk op kleding mee naar binnen gekomen.
    Een week later vond ik een andere soort van dit genus drijvend in de regenmeter in de tuin. Het betrof een Aphodius pusillus. Het beestje leefde nog en na droging en wat foto's kon het weer vertrekken. Deze was iets kleiner dan de vorige: 4,6 mm. Hier zijn van deze soort nog wat extra foto's: foto 2, foto 3, foto 4.
    Via de heer Frank Köhler die een indrukwekkende Duitse site heeft over kevers (koleopterologie.de), zijn beide soorten voor mij op naam gebracht.

    In de winter van 2013-2014 heb ik in mijn moestuin veel paardenmest verwerkt. Vermoedelijk heeft dat op de roodschildveldmestkever (Aphodius fimetarius) aantrekkingskracht gehad, want in mei 2014 kwam ik deze prachtige kever voor het eerst tegen in mijn tuin. Deze kevers komen op diverse soorten mest voor, maar toch lijken ze een sterke voorkeur te hebben voor paardenmest.







    Ook de rozenkever (Phyllopertha horticola) behoort tot de bladsprietkevers. Deze wordt ook wel Johanneskever genoemd. Bij deze kever is de spriet aan het eind in 3 blaadjes vertakt als een soort vorkje. De larves van deze soort eten wortels van grassen. Zulke keverlarven zijn de zogenaamde engerlingen. De volwassen kevers zitten op allerlei bomen en struiken, waaronder ook vruchtbomen, waarop ze knoppen en blad vreten. Opvallend aan deze kevers is de beharing die ook op de rugschilden zit. Het voorste deel van het dier heeft een metalig groenblauwe glans. De voorpoten hebben graafkammen, want de vrouwtjes leggen de eieren tot wel 20 cm diep in de grond.











    Op diverse planten in mijn tuin zie ik regelmatig deze kever. Het is een mannetje van de Valgus hemipterus. De vrouwtjes hebben een verlengd puntig achterlijf dat dient om eitjes te kunnen leggen op diepere plaatsen. De larven leven dikwijls in vermolmd hout van meidoorns. Deze keversoort overwintert in een zogenaamde poppenwieg. Dat is een soort hangmatje aan een plant waarin de larve verandert in een pop. De kevers zijn 7 à 9 mm lang.












    In het voorjaar van 2024 zag ik voor het eerst de Sallandkaver (Hoplia philanthus) in mijn tuin in Koudekerke. Waarom het dier Sallandkever heet is me niet duidelijk. Mischien kwan het dier daar voor het eerst in Nederland voor. De kevers zijn circa 9-11 mm lang en hebben een 3-bladige antenne. Op de voortarsen zitten extra graafpunten. De larven (engelingen) hebben een 2-jarige cyclus onder de grond en vreten vooral wortels van grassen. De imago's (adulten) worden dikwijls gezien op of in de buurt van bloemen.
    Hieronder nog wat foto's van hiervoren beschreven kenmerken: foto 2, foto 3, foto 4, foto 5, foto 6.











    Op de hogere zanderige delen van het duinsluftergebiedje De Kaloot' (duintjes voor de kerncentrale Borssele) zag ik midden in de zomer diverse kleine julikevers (Anomala dubia). De echte julikever lijkt er niet erg op en is een stuk groter. Die heeft bovendien dennen nodig als voedsel. Aan de vorm van de antennen is duidelijk te zien dat ze behoren tot de bladsprietkevers. Ze lijken wat op de iets kleinere rozenkever, maar zijn in tegenstelling tot die soort vrijwel onbehaard op de bovenkant. De larven vreten aan wortels van grassen, maar ook wortels van bomen en struiken zouden op het menu staan en daarom worden ze als schadelijk beschouwd, maar ik denk dat het reuze meevalt. Ze komen het meest voor op zanderige grond, zoals bijvoorbeeld de duinen waar ik ze zag. Daar staan voldoende grasachtige planten voor hun larven. Hier zijn nog 2 foto's: foto 2, foto 3.
    De opgezette achterlijven van de dieren op de foto's duiden vermoedelijk op zwangere vrouwtjes, die nog met de ei-afzet moeten beginnen.









    Toen ik op 25 juli 2013 aan het eind van de middag thuiskwam stond er bij mijn voordeur een potje met een kever erin en een briefje erbij. Het bleek de prachtige julikever (Polyphylla fullo) te zijn. De kever was in een huis (duinen, Domburg) gevangen en men vroeg zich af wat die daar deed en welke soort het was. Deze kevers zijn vrij groot en de mannetjes hebben schitterende bladsprieten. Ze kunnen zeer goed vliegen, maar meestal doen ze dat bij de toppen van bomen en dan vooral naaldbomen, want het voedsel van de volwassen kevers bestaat uit dennenaalden. Ze vliegen in de schemering ook wel op licht af en dat zal hier gebeurd zijn. De larven leven van wortels van grassen, zoals meerdere bladsprietkeverlarven dat doen, bijvoorbeeld ook die van de meikevers.
    Als je het dier beetpakt wordt dat niet zo gewaardeerd. Het laat dan een sissend geluid horen. Hier zijn wat extra foto's van deze schoonheid: foto 2, foto 3, foto 4, foto 5.










    Kortschildkevers (Staphylinidae) zijn voor de determinatie een lastige familie. Er zijn wel enkele bekende verschijningen, zoals de stinkende kortschild (Ocypus olens). Die valt op, omdat het dier vrij groot is. Er zijn echter zeer veel kleinere soorten, die overigens niet allemaal slechts zwart gekleurd zijn. Vele hebben ook oranje of rood op het lijf. In Nederland zijn er bijna 1000 soorten verdeeld over vele tientallen geslachten. Het is de insectenfamilie waarmee wijlen notaris Batten uit Middelburg zich zijn hele leven zeer intensief heeft beziggehouden in zijn vrije tijd. Hij heeft indertijd ook diverse nieuwe soorten voor Nederland gevonden. Dat is niet zo verbazingwekkend als je ziet hoe omvangrijk die familie is. De meeste leven verborgen onder stenen, plantaardig materiaal en eten ongewervelden, zoals slakken e.d.
    Je zou denken dat ze kleine vleugels hebben onder die korte schilden, maar de schijn bedriegt. De vleugels zitten daaronder keurig opgevouwen en kunnen ver worden uitgespreid om ermee te vliegen.
    Dit is de Philonthus cognatus, voor mij gedetermineerd door dr. Th. Heijerman. Het is een dier van ongeveer 10 mm lengte. Het geslacht Phylonthus omvat in onze omgeving 55 soorten. Deze soort is merendeels zwart, de voortarsen hebben lichtgele haren en de onderkant van het eerste antennesegment is geelbruin. Het halsschild heeft een metaalachtige gouden glans. Hier is het dier nog eens te zien in de typische verdedigingshouding met het achterlijf ver omhoog gericht.







    Een zeer grote kortschildkever is de stinkende kortschild (Ocypus olens). Die hebben machtige kaken om prooien mee te vangen en bij gevaar richten ze het achterlijf op. Daar kunnen ze een stinkende vloeistof mee spuiten. Het zijn merendeels nachtdieren en overdag zitten ze onder stenen, afvalcontainers, in rommelhoeken van schuren, steenhopen, enz.
    Ze hebben door hun indrukwekkende verschijning (tot 3 cm lengte) allerlei verhalen de wereld in geholpen, die weinig op waarheid berusten. De Engelse benaming is daar ook door ontstaan, maar slaat nergens op: Devil's Coach Horse beetle. Het is gewoon een fraaie kever, die dierlijk voedsel vangt om van te leven.
    Op 17 september 2022 kwam ik een exemplaar tegen bij mij in de buurt. Ik heb het meegenomen, opgemeten en gefotografeerd en daarna in mijn eigen tuin weer losgelaten. Dat weer loslaten wil je graag zo spoedig moegelijk, want zo'n beest verspreidt een afschuwelijke geur als afschrikking. Onderstaand zijn er een paar foto's van, waarbij op foto 3 blijkt dat het beest ruim 29 mm lang is.
    foto 1, foto 2, foto 3.








    Deze kortschildkever Tasgius ater was ongeveer 16 mm lang. Het zijn zeer snelle lopers. Deze soort is bekend van zoute milieus en zat onder een steen in buitendijks gebied. Het voedsel van kortschildkevers is merendeels dierlijk en bij deze soort zullen dat dus beestjes zijn die in datzelfde zoutwater-milieu leven.













    Met een foto op millimeterpapier is een insect als het een normale houding heeft, goed na te meten. Deze kortschildkever Coprophilus striatulus is ruim 6,7 mm lang. Zoals de meeste soorten zijn het predatoren van kleine ongewervelden. Dit exemplaar zat opeens op mijn kleding toen ik bij een kolonie solitaire bijen zat te kijken. Het dier was er kennelijk op gevlogen. Dit is een wat natuurlijker plaatje van het insect.












    Van deze soort vond ik 2 exemplaren binnenshuis in april 2010, waarschijnlijk op kleding mee naar binnen gekomen. Het beestje heeft een mooie scrabble-naam gekregen: langvleugelmoskortschildkever (Lesteva longoelytrata). De wetenschappelijke naam 'longo elytrata' slaat overigens niet op de vleugels maar op de dekschilden. Beide exemparen waren vrouwtjes van resp. 4,7 en 5,3 mm lengte. Groot zijn ze dus niet. Ze leven graag op modderige plekken, vochtige plaatsen met veel organisch afval en tussen mos. Daar vinden ze kennelijk hun voedsel. Gezien het stuifmeel op de eerste kever had deze recent gefoerageerd op bloemen. Hier zijn nog wat meer foto's van deze kever: foto 2, foto 3, foto 4.











    Er zijn zeer veel kleinere soorten kortschildkevers. In mijn bijenkasten leven in de winter kleine kortschildkevers, die vermoedelijk predatoren zijn van dwergschimmelkevers en andere insecten die ook op de bodems leven. Vooral op dichte bodems die een iets vochtiger klimaat hebben, zijn ze te vinden. Het is een kevertje van 2,2, tot 2,6 mm lengte. Dr. Oscar Vorst heeft ze voor mij gedetermineerd: Proteinus ovalis. Ik fotografeer veel gevangen insecten eerst op millimeterpapier om de juiste maat te kunnen berekenen, zoals hier. Ze kunnen uitstekend vliegen en je staat verbaasd als je ziet hoe groot de vleugels zijn, die vanonder de korte schilden tevoorschijn komen, zie deze foto. Ze kunnen ze ook weer razend snel opvouwen.











    Een andere kleine kortschildkeversoort (2,4 mm) is Anotylus nitidulus. Ze schijnen op licht af te vliegen en deze zat op de binnenkant van een raam naast de buitendeur. Het beestje liep op de vensterbank en is per ongeluk binnengekomen. Het kevertje is gedetermineerd door dr. Oscar Vorst. Ze zijn in het zuiden van Nederland talrijker dan noordelijker. Hier zijn nog enkele extra foto's: foto 2, foto 3.













    Niet alle kortschildkevers zijn alleen zwart. Er zijn er redelijk veel met wat rood. Deze Tachyporus hypnorum (2015)heeft mooi oranjerood gekleurde dekschilden. Het is een algemeen voorkomend beestje van ruim 4 mm in de bovenlaag van de grond, waar ze vermoedelijk leven van kleine diertjes. Deze gelijkende soort zag ik in 2024 in mijn tuin, maar het is een beestje van een ander genus.













    Een andere fraaie kortschildkever met een rood halsschild is Paederidus ruficollis. Naar de kleur van het halsschild is ook de wetenschappelijke naam gegeven. Ik vond deze in een vrij talrijke groep aan de oever van een beek bij de Kampina-heide. Het is een kever van ongeveer 8 mm lengte.













    Deze Lathrobium fulvipenne heeft gedeeltelijk rode dekschilden en oranje poten en antennen. Het is een fraai beestje van ongeveer 8 mm, dat helaas een achterpoot was kwijtgraakt. Dit exemplaar liep bij mij in de huiskamer. Ze kunnen via een kier onder de voordeur gemakkelijk binnenshuis komen. De soortnaaam fulvi-penne betekent iets als: geelachtige antenne. In september 2016 zag ik er weer eentje, die wat groter was (9,4 mm): foto 1, foto 2












    Het genus Atheta van de kortschildkevers is vrij uitgebreid en veel van de soorten komen hier voor. Toch zijn er weinig waarnemingen en foto's van, want ze zijn moeilijk op naam te brengen. De kortschildkever Atheta coriaria is zo'n soort van ongeveer 3-4 mm lang. Veel spectaculaire kleuren hebben ze niet en vanwege de geringe grootte zie je ze snel over het hoofd. Bij het oprapen van een walnoot onder mijn notenboom maakte ik die open en tot mijn verbazijng zaten er ruim 10 van deze kevers in. Ze konden door een kier naar binnen. Ik kon er 3 vangen, fotograferen en daarna opsturen naar dr. Oscar Vorst, die een expert is voor veel kleine keversoorten. Het bleken 3 mannetjes te zijn.
    Deze kortschildkever wordt door bedrijven gekweekt om te worden ingezet als verdelger van schadelijke andere insecten, zoals varenrouwmug, Californische trhips, kleine motjes en nog meer beestjes. Athreta coriaria is een roofzuchtig kevertje zoals de meeste van zijn verwanten. Ze leven van de eitjes en larven van genoemde schadelijke insecten, die vreten aan wortels van gewassen, maar ook diverse plantenziekten verspreiden.










    Diverse soldaatjes (Cantharis sp.) zijn meestal vanaf de laatste weken van de maand mei in mijn tuin te zien op engelwortel. Volgens de literatuur zijn soldaatjes jagers op andere kleine ongewervelde dieren. Op engelwortel zitten altijd wel luizen, doch de kevers lijken ook stuifmeel of nectar van de bloemen te eten. Hier zit een kever (Cantharis pellucida; det. Frank Köhler) op het bloemscherm van de engelwortel om te foerageren.












    In de tweede helft van juli zit mijn tuin vol met soldaatjes en dan vooral de kleine rode weekschild. Deze kevers zie je op allerlei kruidachtige bloemen, bijvoorbeeld ook op echte kamille. Dikwijls tref je parende kevers aan. Het mannetje is iets kleiner dan het vrouwtje en de paring duurt erg lang (urenlang). Het vrouwtje gaat in de tussentijd gewoon door met foerageren en het mannetje rijdt op haar rug mee. Op het plaatje is de kleine rode weekschild (Rhagonycha fulva) te zien. Deze soort is zeer algemeen. Je komt ze ook veel tegen op schermbloemen zoals op peterselie bij mij in de tuin. Van dit stel is hier nog een andere foto.
    Al jarenlang staan er op mijn erf ook planten van de brede wespenorchis (Epipactis heleborine) en daar zag ik wespen, honingbijen, aardhommels, enkele zweefvliegen, maar ook dit soldaatje op foerageren. Later zag ik het dier met polliniën op het halsschild op de planten lopen. Het beestje deed dus goed werk voor de bevruchting. Hier is er nog een foto van.
    Er zijn ook nog het zwart soldaatje, zwartpootsoldaatje, donker soldaatje (syn. van zwartpootsoldaatje) en het geel soldaatje, die alle ongeveer dezelfde vorm hebben. De larven zitten voornamelijk op de bodem, waar ze leven van dierlijk materiaal. Het zijn dus carnivoren.







    Tot de weekschildkevers behoren ook de vuurkevers. Het insect op deze foto is de roodkopvuurkever (Pyrochroa serraticornis). De larves van deze soort leven onder de schors van bomen en vreten andere insecten. Er zijn nog meer soorten vuurkevers, waaronder de zwartkopvuurkever, die ook de opvallend getande antennen heeft. Hier is nog een andere foto van de roodkopvuurkever uit 2007. Pas in 2024 zag ik daarvan weer een exemplaar in mijn tuin.












    Naast de 'gewone' weekschildkevers zijn er ook nog basterdweekschildkevers. Ze lijken op de gewone, maar vormen een aparte familie: Malachiinae. Deze Anthocomus coccineus is maar klein, maar heel fraai van kleur. Deze kevers kun je foeragerend aantreffen op bijvoorbeeld composieten. Dit exemplaar zat op de bloem van kamille om stuifmeel te eten. De mannetjes hebben in het achterlijf klieren die een sekslokstof afscheiden om vrouwtjes aan te trekken. De larven van deze kevers leven in vermolmd hout en eten daar dierlijk voedsel in de vorm van insectenlarven, die daar ook aanwezig zijn. Tegenwoordig heet de soort: Anthocomus rufus.











    Vooral sommige goudwespen kunnen zeer bont gekleurd zijn, maar er zijn diverse kevers die daar niet voor onderdoen. Deze bloemweekschild, Clanoptilus marginellus (Malachiinae) is daar een voorbeeld van. Het dier heeft een prachtige vorm en de iriserend groene kleur van de dekschilden contrasteert fraai met de oranje en rode kleuren die ook te zien zijn. Het dier van de foto is een vrouwtje. Dat is te zien aan het puntige achterlijf. De voorkant kop is merendeels geelachtig. Langs de kust in duingebieden is er de meeste kans om ze te zien. Ze houden kennelijk van zilte lucht.












    Er zijn veel verschillende lieveheersbeestjes, in Nederland en België meer dan 60 soorten. De kleuren en aantallen stippen zijn sterk verschillend. Andere soorten dan die van dit plaatje hebben bijvoorbeeld 7, 10, 13, 14, 22 of 24 stippen. Het citroenlieveheersbeestje (Thea 22-punctata) heeft 22 stippen. De 5 stippen op het halsschild zijn nog extra. Er is ook een soort met maar 2 stippen en heet dan ook tweestippelig lieveheersbeestje (Adalia bipunctata). Eerder dacht ik dat die van deze foto er een exemplaar van was. Een expert (WUR) die in 2003 mijn foto zag en een beschrijving kreeg, gaf aan dat het hier gaat om het veelkleurig Aziatisch lieveheersbeestje (Harmonia axyridis). Die soort is pas vanaf begin 2003 in Nederland gevonden; in België al een paar jaar eerder. Mijn vondst was dus een vroege waarneming.
    In de USA zou deze soort zo talrijk zijn geworden, dat het een heuse plaag is. Deze kever heeft een lengte van ongeveer 6 à 8 mm en is dus vrij groot voor dit soort insecten. De kleur is zeer variabel en ook het aantal stippen kan verschillen. De meest gangbare vorm is een oranjekleurige met 19 zwarte vlekken.
    Hier zijn nog enkele kleurvariaties van de Harmonia axyridis: een kruisingsexemplaar van de vorm conspicua en een 19-stippige van de vorm succinea. Hier zijn nog 2 foto's van deze kleurvariëteit: foto 1, foto 2. Een dergelijk exemplaar is hier op zoek naar luizen op de zaadbollen van grote engelwortel. Hetzelfde dier is hier vanaf de zijkant te gezien. Bij deze kleurvorm kunnen de oranjerode schilden ook geelbruin zijn. Ze maken er zelf ook een rommeltje van want hier paren 2 kevers van verschillende kleurvormen. Je kunt raden welk lelijk nageslacht het zal opleveren.
    Ik zag in 2016 een ongestippeld exemplaar paren met een exemplaar van een sterk gestippelde vorm. De vorm met weinig stippen of zelfs zonder stippen, noemt ook var. succinea. Hier is een exemplaar met 2 stippen te zien dat ik vond in september 2020 op een pruim in mijn tuin (foto 3 en 4 opvliegend): foto 1, foto 2, foto 3, foto 4.

    Ze zitten overigens wel goed, zo tussen hun voedsel: bladluizen. Ook de melige pruimenluis is een geliefd voedsel van de larven. Tot slot nog een foto van een gestarte verpopping en een larve die daar ook wel aan toe is. De eitjes leggen lieveheersbeestjes in clusters van vele tientallen bij elkaar. Na uitkomst van de eitjes blijven de jonge larven nog even bij elkaar, maar verspreiden zich daarna. Bij de vorige foto van de larven 1e stadium is bovenin de foto ook de larve van een zweefvlieg te zien. Die had interesse in de larven van de lieveheersbeestjes of de eicoconresten. Zweefvlieglarven eten dikwijls hetzelfde voedsel als larven van lieveheersbeestjes: bladluizen.

    Inmiddels is deze soort in Nederland binnen enkele jaren zeer talrijk geworden en is het beslist geen aanwinst voor onze fauna.


    Bij mijn zoektocht in de tuin naar andere exemplaren van H. axyridis let ik op de grootte, het deukje in de dekschilden en de glimmendheid. Dit exemplaar leek eraan te voldoen, maar de deuk zit op de verkeerde plaats en ook de vorm is niet correct. Het dier had op beide schilden eenzelfde deuk, misschien door een beschadiging, maar het kon toch goed vliegen. Het betreft de 7-stip (Coccinella septempunctata). Na de winter zag ik een mooi gaaf exemplaar van de 7-stip, dat met veel andere in de tuin aanwezig was en ik zag ze ook parend. Een ander parend stel is hier te zien. Hier nog 2 ijverige kevers uit 2018.











    De larve van een lieveheersbeestje heeft ook al stippen en vlekken. De larven verpoppen op planten. Ze kunnen erg verschillend zijn per soort en ook het stadium is van belang voor het uiterlijk. Die op de foto hiernaast is het laatste stadium van de larve van het veelkleurig Aziatisch lieveheersbeestje, vlak voordat deze zal gaan verpoppen. Hier is de larve van de 7-stip te zien. Dit is een pop van een lieveheersbeestje op de viltige bladeren van ezelsoor. Na de verpopping worden ze volwassen insect (imago). Kevers hebben een volledige metamorfose, dus inclusief een popstadium. Dat kan zeer kort tot zeer lang duren. Er zijn keversoorten waarbij de gehele ontwikkelingstijd 8 jaar kan duren. Bij lieveheersbeestjes duurt het popstadium slechts enkele weken en soms nog minder.










    Een algemene soort is het tweestippelig lieveheersbeestje (Adalia bipunctata), waarvan hier de standaard kleurvorm wordt getoond. Ze zijn wat wisselend van kleur en kunnen ook net andersom getekend zijn: zwart met rode stippen. Verwarrend is het als er dan op ieder schild 2 rode vlekken zijn, waardoor er in totaal 4 zijn. De zwarte variant is meer te zien in het oosten en zuiden van Nederland.
    Hier zijn nog enkele andere foto's van dit kevertje (ook vliegend): foto 2, foto 3, foto 4, foto 5, foto 6.












    Bij het 10-stippelig lieveheersbeestje (Adalia decempunctata) zijn de stippen soms niet zo duidelijk, omdat de tekening op de schilden variabel kan zijn. Ook bij dit exemplaar is dat het geval, maar er zijn nog wel 10 stippen op de dekschilden te onderscheiden. Dit beestje was slechts 4 mm lang. Ze zijn wat verschillend in grootte en kunnen ook wat langer zijn.













    Deze kleine soort heeft 5 stippen: vijfstippelig lieveheersbeestje (Coccinella quinquepunctata). Het zou een pionier zijn van hoge droge gronden. Ik vond deze echter op een oever van een ven in het natuurgebied Kampina (Boxtel), maar de oever was wel droog, want het betrof een nestaggregatie van de grijze zandbij (Andrena vaga) waarin deze kever liep. Ze eten zowel bladluizen als larven van bladhaantjes.
    Hier zijn nog enkele aanvullende foto's: foto 2, foto 3, foto 4.











    Er zijn veel soorten lieveheersbeestjes en de meeste zijn herkenbaar aan een vast aantal stippen. Dat is echter niet bij allemaal het geval, bijvoorbeeld het langwerpige ruigtelieveheersbeestje (Hippodamia variegata) is variabel in aantal stippen en ook in de tekening op halsschild en kop. Bij dit parend stel is het halsschild van mannetje en vrouwtje ook iets verschillend. Hier is nog een andere foto van deze kever te zien.












    Het is een verademing om in de tuin eens wat anders tegen te komen dan Harmonia axyridis. Die dieren overspoelen de gehele tuin. Waar maar een luis te vinden is, de Aziaat is er ook. Dat is jammer, want mooi zijn ze niet en de lelijke mixen van ondersoorten maken het er niet beter op.
    Spaarzaam kom ik andere soorten tegen, waaronder dit roomvleklieveheersbeestje (Calvia quatuordecimguttata), dat 14 stippen op de elytra heeft. Het pronotum heeft er ook nog 2, maar die tellen niet mee. Ze leven van bladluizen, larven van bladhaantjes, bladvlooien en dat soort klein spul, dierlijk voedsel dus. Hier is er nog een plaatje van.











    Deze meeste van deze kevertjes en de larven eten bladluizen. Een larve schijnt er zo'n 600 nodig te hebben om volgroeid te raken. Ze gebruiken dus dierlijk voedsel. Eén van de uitzonderingen is het meeldauwlieveheersbeestje (Halyzia sedecimguttata), dat meeldauwschimmels eet. Het beestje heeft 16 stippen, is oranje gekleurd en de randen van de schilden zijn doorzichtig.
    Ook het Citroenlieveheersbeestje leeft van meeldauwschimmels, waarvan de larve ook lichtgeel gekleurd is.












    Het veertienstippelig lieveheersbeestje (Propylea quatuordecimpunctata) heeft niet steeds duidelijk 14 stippen. De vlekken zijn dikwijls hoekig-langwerpig en wat vergroeid. Bij dit exemplaar zijn maar 12 stippen te onderscheiden. De zwarte tekening op het halsschild is kenmerkend voor de soort. Het is een algemene soort die overal te vinden is. Hier zijn ze parend te zien. De larven eten bijna uitsluitend bladluizen.












    Kwekers van lelies zien ze niet graag, deze leliehaantjes (Lilioceris lilii). Ze leggen hun eitjes op allerlei lelie-achtigen zoals diverse grote tuinlelies, keizerskroon, kievitsbloem e.d. Ze worden daarom meestal krachtig bestreden, omdat ze ware plagen kunnen zijn door de enorme schade aan de planten. Soms staat er alleen nog een stengel van een eerder complete plant. Het zijn overigens zeer fraaie dieren met hun rode borststuk en schilden. De onderkant is zwart. Op deze foto zijn er 2 te zien, maar een paring werd het niet: slechts een snelle passeerbeweging over de ander heen. Ook hier zijn er 2 te zien en dat leek er meer op. In 2017 zag ik er geen, maar deze waren in april 2018 actief. De eitjes hebben dezelfde fel rode kleur als de insecten zelf.
    Ook de larven zijn interessant vanwege hun bijzonder camouflagegedrag. Ze bedekken zichzelf met hun uitwerpselen om minder zichtbaar te zijn. Ze zijn daarmee vast ook minder smakelijk voor een predator.










    Op mijn erf staan enkele hagen, waarin elzen staan. Zodra in het voorjaar de blaadjes aan de bomen komen worden ook de elzenhaantjes (Agelastica alni) actief. Deze kevertjes komen dan eerst op krachten na de winter en de paring volgt dan vrij snel. Het zijn kevertjes van ongeveer 6 à 7 mm lengte met een blauw-zwarte kleur met purperen weerschijn. Op de foto's is de fijne punctuur van de schilden goed zichtbaar. De vrouwtjes zijn iets groter dan de mannetjes. De elzen worden sterk aangetast als er veel kevers en larven zijn. Zwangere vrouwtjes zijn goed te herkennen aan het opgezwollen achterlijf. De eitjes worden steeds in vrij grote clusters afgezet op de bladeren. Opmerkelijk is dat de volwassen kevers aan de bovenkant van het blad knagen, terwijl de larven aan de onderkant hun best doen. De volwassen kevers vreten meer dan alleen bladgroen, zodat er gaten in de bladeren ontstaan. Er blijft soms niet veel meer over dan kale takken of takken met nerfrestanten. De kevers zijn zeer algemeen.










    Een soort die wel wat op het elzenhaantje lijkt qua kleur en vorm is de muntbladhaan Chrysolina coerulans. Deze is echter veel blauwer en een stuk groter (8-9 mm) en heeft ook een relatief breder halsschild. Ik zie deze kever ieder jaar in mijn tuin op hertsmunt, soms ook op citroenmelisse. In april-mei paren ze en worden de eitjes gelegd, meestal aan de onderkant van een topblad van een stengel. De verse eitjes zijn donkerbruin; na een week zijn ze meer oranje met een donkere kern. Nog een week later komen de larfjes uit. Als de larven ongeveer 2 weken oud zijn hebben ze - na een paar vervellingen - een lengte van ongeveer 5 mm. Dit is er een oudere larve van, ongeveer zo groot als de volwassen kever, die binnenkort zal verpoppen.











    Bladhaantjes zijn dikwijls kleurig. Het kan te maken hebben met het tegengaan van predatie. Alarmkleuren geven in de insectenwereld dikwijls aan dat een predator (bijv. een vogel) de soort beter kan mijden omdat die giftig is of een zeer onaangename smaak heeft. Dat is zeker niet steeds het geval en dan profiteert zo'n insect van de felle kleuren, waardoor enige veiligheid ontstaat. Het rozemarijngoudhaantje (Chrysolina americana) leeft op halfheesters als rozemarijn, lavendel en thijm. Ook andere kruidachtige palnten met een sterke geur hebben aantrekkingskracht op de kevers. Dan bijvoorbeeld te denken aan salie.
    Deze bladhaan heeft een zeer bont uiterlijk met weerschijn en metallic kleuren. Er is goudkleur, groen en rood te zien en het beestje heeft een punctering op de schilden met rijen punten, die lijnen vormen. Al met al een spectaculair beestje. Soms overheerst het rood bij een dier dat onder een andere lichtval ook groene en andere tinten heeft.
    Alle foto's (ook de eerste foto) bij dit item zijn van hetzelfde exemplaar, dat ik op 5 mei 2020 in mijn tuin zag: foto 2, foto 3, foto 4, foto 5.








    Dit kleine (5 mm) bladhaantje Oulema melanopus (Ned.: grasgoudhaantje) is in de nazomer in mijn tuin zeer talrijk, maar ik zie er geen enkele schade van. Ze leven op grassen (ook granen). Het is een mooi gekleurd kevertje door het contrast van zwart en rood. Ze foerageren dikwijls op schermbloemen zoals peterselie, dille of venkel. De soortnaam van deze kever is niet geheel zeker, want er is een dubbelganger (O. duftschmidi) die er sterk op lijkt. Dit exemplaar liep in januari 2009 binnenshuis op een bloempot, die in de zomer in de tuin had gestaan. Dr. Th. Heijerman determineerde deze voor mij en het bleek een vrouwtje Oulema duftschmidi te zijn. Hier is nog een foto van hetzelfde exemplaar, maar dan van bovenaf gezien.

    Een iets kleinere soortgenoot die dezefde vorm heeft maar andere kleuren is deze Oulema gallaeciana, die slechts 1 kleur heeft, namelijk metallic groenblauw. Ze hebben een mooie punctering op de elytra.









    Dit bladhaantje heeft zich gespecialiseerd op sneeuwbal (de heester wel te verstaan). Het heet daarom sneeuwbalhaantje (Pyrrhalta viburni). Ik heb zo'n heester in de tuin. Het is al een oud exemplaar (minstens 60 jaar). Hij geeft ieder jaar bloemen, maar het blad ziet er na verloop van tijd niet meer uit en er gaat ook wel eens een tak dood. De larven van deze kever zijn de boosdoeners. Ach, ik laat ze maar, want de heester kan er kennelijk tegen. Vanaf ongeveer 2010 zijn de Franse veldwespen bij mij vrij talrijk geworden. Zij vangen voor hun broed veel insectenlarven, waaronder ook die van de sneeuwbalhaantjes. Sedert die tijd is er zeer weinig bladschade meer. Helaas vangen deze wespen alles wat ze kunnen vinden en de biodiversiteit in mijn tuin is daardoor sterk teruggelopen. De sneeuwbalhaantjes hebben ongeveer 6 mm lengte en zijn wel indrukwekkend als je ze in close-up bekijkt. Hier is nog en exemplaar van september 2016: foto 1, foto 2.










    Wat dit blauw aspergehaantje (Crioceris asparagi) in 2007 mijn tuin te zoeken had weet ik niet, want ik had er toen geen asperges staan, maar misschien stonden er toch wat in de buurt. Het is een schitterend gekleurd diertje van circa 7 mm. Ze zijn enigszins variabel in tekening. Meestal zijn er drie witte vlekken op de schildzijkanten te zien. Hier zijn er twee in elkaar gevloeid, zodat er op de schilden van de kever een zwart kruis te zien is. De larven en de volwassen kevers vreten aan het blad van asperges en kunnen wat schade geven. Vele jaren later staan er enkele aspergeplanten in de moestuin. In juli 2021 zaten daarop enkele aspergekevers en ook wat larven. Beide soorten waren aanwezig. Van de zogenaamde blauwe soort (asparagi) die nauwelijks blauw heeft, was er een parend stel te zien op de planten. Hier zijn aparte foto's van dit stel: vrouwtje, mannetje.
    De rode soort (Crioceris duodecimpunctata) heeft meestal totaal 12 stippen op de dekschilden, maar dat aantal is wat variabel.









    Het bronzen wilgenhaantje (Phratora vitellinae) leeft op wilgen en populieren. De Nederlandse soortnaam duidt op de kleur van het vrouwtje. De mannetjes zijn meer blauwachtig van kleur.














    Het gestreept steilkopje (Cryptocephalus vittatusis) een kleine bladhaan die op allerlei bloemen foerageert. De eitjes worden echter uitsluitend gelegd op margrieten. Daarop leven dus de larven.














    Het hertshooisteilkopje (Cryptocephalus moraei) zal wel gebonden zijn aan hertshooi-planten. Die staan er in mijn tuin niet veel, maar dit kevertje was er op 15 mei 2022 wél aanwezig. Deze soort heeft wat meer gele markeringen op het zwarte lijf.













    Een leuk bladhaantje met 4 zwarte stippen op de dekschilden is gebonden aan blauw glidkruid. Het is het glidkruidhaantje (Phyllobrotica quadrimaculata). Glidkruid is tegenwoordig niet meer zo'n algemene plant. Ik zag deze bladhaan in het bos van het waterwingebied van Clinge. De waterwinkanalen liggen in de zomer droog en in de kanten daarvan groeit het blauw glidkruid, waarop deze kever haar eitjes legt en waarop dus de larven leven. De kevers waren er vrij talrijk aanwezig.












    Veel keversoorten zijn aan bepaalde waardplanten gebonden. Bij bladhaantjes is het dikwijls beperkt tot 1 soort. Een bladhaantje, dat op teunisbloem leeft, kan enorme sprongen maken. Men heeft het om die reden teunisbloemaardvlo genoemd. Die naam is gekoppeld aan de soort Altica oleracea, maar er zijn nog meer soorten aardvlo-kevers die op teunisbloem leven. De naam van deze aardvlo was niet zeker, totdat ik parende kevers zag en dus kon beschikken over mannetjes, want die zijn voor een zekere determinatie nodig. De vorm van het genitaal geeft dan uitsluitsel. Dit bleek na onderzoek door dr. Oscar Vorst te gaan om de kattenstaartaardvlo (Altica lythri). Die Nederlandse naam is dus wat verwarrend want bij mij in de tuin zitten ze op teunisbloem en niet op kattenstaart die ook aanwezig is. De sprongen die ze maken zijn gemakkelijk 20 cm. Het kevertje is gemiddeld zo'n 4 mm groot en springt dus meer dan 50 keer zijn eigen lichaamslengte ver. De mannetjes zijn iets kleiner dan de vrouwtjes.
    Deze aardvlo is al present op het moment dat de plant nog slechts een wortelrozet is na de winter. Deze foto van imago's is gemaakt op 19 maart 2011 op de waardplant, dus vroeg in het jaar. Er zaten er meer dan 50 bij elkaar. Later worden deze kevers en hun larven gegeten door de prachtige nimfen en imago's van de wants Zicrona caerulea. Het blad van de waardplant wordt door de aanwezigheid van de kevers vrij sterk beschadigd, maar de bloemstengel laten ze met rust.
    Deze kevers hebben dikke achterdijen die ze in staat stellen die enorme sprongen te maken. Met het fotograferen moet je wat geluk hebben, want ze springen vlug weg bij verstoring van de plek waar ze zitten. Hier zijn nog enkele foto's van 2010 van dit kleine kevertje (foto 5 toont de copula): foto 3, foto 4, foto 5.





    Enkele kleinere soorten aardvlooien zitten graag op Look-zonder-look. Die planten laat ik speciaal hier en daar in mijn tuin staan, omdat er zeer veel soorten insecten op afkomen: veel kevers, maar bijvoorbeeld ook het Oranjetipje (vlinder). Deze kevers kunnen enorme sprongen maken, tot wel 30 cm om aan predatie te ontkomen. Het maakt ook het fotograferen niet gemakkelijker. De kevertjes waren talrijk en voor determinatie heb ik er een stuk of 10 gevangen. Het bleken 2 soorten te zijn, die dr. Oscar Vorst voor mij op soortnaam bracht. Het verschil zit bijv. in de kleur van de poten en de tekening op de dekschilden. Ze zijn gemiddeld ongeveer 2,5 mm lang, sommige wat kleiner, andere wat groter. De ene soort betrof Phyllotreta ochripes (met lichte poten), waarvan hier nog wat extra foto's: foto 2, foto 3, foto 4.
    De andere soort (met donkere poten) is Phyllotreta undulata, waarvan hier enkele foto's: foto 1, foto 2.









    De blauwe koolaardvlo (Phyllotreta cruciferae) is minder onschuldig dan de vorige 2 soorten. Deze kever is bekend van allerlei koolsoorten en aanverwante gewassen. Bij mij in de moestuin zitten ze massaal op rucola als ik die in de volle grond teel. Dat doe ik eigenlijk nog nauwelijks zo, want deze aardvlooien zijn zo massaal aanwezig op die planten, dat ieder blaadje ernstig is aangetast. Dat gebeurt al direct bij opkomst van de gekiemde zaden. Ik kweek rucola daarom in een kas en dat gaat heel goed. De aardvlooien komen daar niet. Misschien is het te warm voor ze. Andere insecten gebruiken soms in de kas wel de rucolaplanten voor hun larven. Dat waren enkele keren rupsen van de gamma-uil (Autographa gamma), maar de schade viel reuze mee. De kevers zie ik met name als ik rucola-zaad teel. Dat gaat in de kas moeilijker en gebeurt daarom op de koude grond. De koolzaadachtigen (kruisbloemigen) produceren oliehoudende zaden, die een zeer lange kiemkracht hebben. Je kunt die zaden wel 8 jaar bewaren en daarom probeer ik zo goed en kwaad als dat gaat voldoende zaden te hebben voor een reeks van jaren.
    De blauwe koolaardvlo is een bekend schadelijk bladhaantje. De larven leven op de wortels van de planten. Ze zijn vooral te vinden op raapstelen, rucola, paksoi en dat soort cruciferen. De koolvormende soorten hebben er minder last van. Door de aantasting van de wortels gaan de planten wat kwijnen. Later als de imago's verschijnen verhuizen de dieren naar het blad van de planten. De bladeren worden zeer sterk aangetast door enorme aantallen plekken met vraatschade in de vorm van kleine gaatjes. Producten kunnen zo voor de handel volledig verloren gaan.
    Deze bladhaan heeft heeft op de achterpoten dikke dijen en schenen en kan enorme sprongen maken. Ze hebben in het voorjaar een generatie, die ontstaat uit overwinterde imago's. In de zomer kan er een tweede generatie zijn. De insecten van dit item waren in augustus nog aanwezig op enkele groene restjes van de zaadplanten. Het betrof dus vermoedelijk een tweede generatie.




    Veel aardvlooien zijn gebonden aan bepaalde waardplanten. De soort Longitarsus anchusae zit graag op ruwbladigen. Bij mij staan er naast de keukendeur meestal planten van Bernagie (Borago officinalis), ook wel komkommerkruid genoemd. Ze behoren tot die groep planten. Af en toe zien we in de keuken aan de binnenkant van het raam van de deur deze kleine kevertjes. Ze komen waarschijnlijk onder de deur door naar binnen en kunnen dan de uitgang niet meer vinden. Ze zijn 2,3 mm tot 2,5 mm lang. De mannetjes zijn gemakkelijk te herkennen aan de verbrede voortars, die het vrouwtje zo niet heeft. Het zijn leuke beestjes en je ziet er eigenlijk geen schade van. De planten worden veel meer beschadigd door de gevoeligheid voor meeldauw, die het uiterlijk er niet mooier op maakt en de plant verzwakt er enorm door. Toch staan ze er ieder jaar weer. Ze zaaien zichzelf uit en ik doe er geen moeite voor.










    Met de opwarming van het klimaat komen er ook insectensoorten naar het noorden. De Judasboomkever (Bruchidius siliquastri) is zo'n soort. Ze worden ook wel als invasief gezien. De kever zou niet op eigen kracht in Europa zijn gekomen en wordt daarom gezien als invasieve soort. In Midden en Zuid-Europa werd deze kever pas gezien vanaf 2007. Bij de Judasboomkever veronderstelt men een introductie in Europa, die per ongeluk gebeurde. Voor 2007 zijn ze nooit gezien. Nu er kennelijk een ongewilde introductie was, zullen we ermee moeten leven. De larven zitten in de peulen van de Judadboom, waar ze de zaden vreten, maar ernstige schade is er niet te zien. Per jaar vormen zich in mijn tuin enkele tientallen zaailingen van die boom en dus niet alle zaden worden vernield.
    Het beestje behoort tot de Chrysomelidae (bladhaantjes) en is fraai van kleur met dat rood op het achterlijf. De soort is pas beschreven in 2007, want eerder kende men die kennelijk niet. Men veronderstelt dat de soort uit China komt, waar ook Cercis-bomen worden gebruikt als waard.









    Nieuwe inzichten geven wetenschappers dikwijls aanleiding om namen van soorten te wijzigen of groepen anders in te delen. De Apionidae (Spitsmuisjes) behoren niet tot de familie Curculionidae (Echte snuitkevers), maar zijn een aparte familie van de Coleoptera. De Spitsmuisjes zien er wel snuitkeverachtig uit.
    Dit mooie kleine kevertje heeft een gouden glans op de dekschilden en is daar dan ook naar genoemd: Apion aeneum. Ik vond het op brandnetel, maar het diertje legt de eitjes op Malvaceën (Kaasjeskruidachtigen), waarop de larven zich voeden.











    Tot de familie van de spitsmuisjes behoort ook een alleraardigst zwart kevertje (2,2 mm) met oranje-achtige poten. Dat is de Protapion fulvipes. Dit exemplaar vond ik op verse planten van Look-zonder-look. Daarop komen zeer veel verschillende soorten kevers en andere insecten voor.













    Op Malvaceën in mijn tuin komt de Oxystoma cerdo (Apionidae) voor en wel op stokrozen, waarop ze vrij talrijk kunnen zijn. Ze zijn maar klein (ruim 2 mm), maar schitterend om te zien. Bij die geringe grootte is een beeldvullende foto maken wat lastiger, maar dat geldt voor meer soorten. Hier is deze kever opvliegend te zien, waarbij opmerkelijk is hoe groot de uitgespreide vleugels zijn die eerder opgevouwen verborgen waren onder de dekschilden (elytra).
    Andere soorten zijn op de stokrozen wat talrijker, bijv. Aspidapion radiolus en die kan je dikwijls ook parend aantreffen. Hier is nog een foto van een ander stelletje op de stengel van een stokroos.

    Een andere soort zie ik ieder jaar ook wel op stokroos en men noemt deze stokroossnuitkever. Het is Rhopalapion longirostre die net als al die andere soorten volkomen onschadelijk is. De soort is maar klein (zonder de extreem lange snuit) met een lengte van 2,8 mm. Deze kleine kevers zijn merendeels grijs, maar hebben opvallende oranje pootjes. Je ziet ze dijkwijls parend.








    Deze Wegdistelspitsmuis (Ceratapion onopordi) behoort ook tot de Apionidae. Het is een mooi klein kevertje dat diverse distelsoorten als waardplant heeft. Het is genoemd naar de Wegdistel (Onopordon acanthium), waarop het ook voorkomt. Opvallend bij deze kever is het vrij grof gepuncteerde halsschild.













    De kaasjeskruidachtigen zijn zeer in trek bij diverse soorten insecten. Ook deze Malvapion malvae (Apionidae) leeft op die planten. Het is een klein kevertje (2 mm), dat de enige soort is van het geslacht Malvapion in Nederland. Verwarring met andere soorten is dus niet zo gauw aan de orde. Hoewel ze aantrekkelijk gekleurd zijn, vallen ze toch niet erg op. Dat komt natuurlijk ook door de geringe grootte. Ik zag ze bij mij in de tuin op Muskuskaasjeskruid.




    Dit prachtige kevertje (2 mm) is helaas nogal schadelijk. Het is de zeer algemene aardbeibloesemkever (Anthonomus rubi), die wel wat lijkt op de vorige soorten, maar de snuit is duidelijk langer en slanker. Ze behoren tot de 'echte' snuitkevers. Deze kevers leven vooral op aarbeiplanten en bramen. De aarbeiplanten kunnen er flink van te lijden hebben. De top van de snuit, waarmee sappen gezogen worden, is meer of minder rood gekleurd. Daar heeft het beestje waarschijnlijk de naam (rubi) aan te danken. Aan de top van de schenen hebben ze plukjes gele haren, die op deze foto goed zichtbaar zijn. Ze hebben antennen om geuren, ook van vruchten, waar te nemen en vliegend kunnen ze dus hun doel gemakkelijk bereiken.
    Hier is nog een exemplaar uit het najaar van 2015 te zien: foto 1, foto 2, foto 3, foto 4.










    Zodra de meidoorn bloemknoppen vormt legt de meidoornbloesemkever (Anthonomus pedicularius) daarin eitjes. Daarna zal zich een gal ontwikkelen waarin de keverlarve zich bevindt. De gal valt uiteindelijk met de larve op de bodem. Dan verpopt de larve en in de loop van juni sluipen ze uit. Ze hebben een jaarcyclus, want de waardboom bloeit immers alleen in het voorjaar. De nieuwe imago's moeten dan een plek zoeken om te overwinteren en in het volgende voorjaar de cyclus weer laten herhalen.
    Deze snuitkeversoort is evenals Anthonomus rubi gebonden aan een plant of boom van de rosacea. Deze Anthonomus pedicularius is maar klein. Dit exemplaar was 3,2 mm lang. Op de dekschilden zitten in het midden aan de zijkanten donkere vlekken; daarvoor en daarna meer naar achteren zijn er witte beharingsvlekken. Het kleine scutellum in het midden direct na het halsschild, is wit.










    Een snuitkever die merendeels op appelbomen leeft is de appelbloesemkever (Anthonomus pomorum). Deze kever heeft één generatie per jaar en dat is logisch want ze zijn voor de voortplanting gebonden aan appelbloesem. Ze overwinteren als imago in spleten, achter schors e.d. In het voorjaar worden ze actief. Ze paren en de vrouwtjes leggen hun eitjes in bloemknoppen. Ze hebben een legbuisje om in de knop te geraken. Het larfje dat daaruit komt blijft in de bloemknop en vreet de stamper, stuifmeeldraden en de rest van de binnenkant op. De bloem ontwikkelt zich wel verder, maar gaat niet open en wordt uiteindelijk bruin. De fruitelers noemen dit 'kappertjes'. De bloem kan uiteraard geen vrucht voortbrengen. Het larfje verpopt daarin en is tevens beschermd voor bespuitingen want het bloempje blijft dicht. De ontwikkeling van ei tot imago duurt ongeveer 60 dagen. Als volwassen kever zuigen de dieren ook sappen uit bladstelen en andere meer weke delen van de appelboom. In het voorjaar zuigen de kevers sappen uit de eerste bladaanzetten om op krachten te komen en zo herhaalt zich de cyclus. In april 2011 verzamelde ik veel kappertjes van appelbloesem. In mei kwamen er vele tientallen kevers uit tevoorschijn. De mannetjes zijn te herkennen aan de iets kortere en dikkere snuit, waarop de antennens iets meer naar de voorkant zijn geplaatst. De snuit van mannetjs is merendeels dof; die van vrouwtjes meer glimmend. Hier zijn daarvan wat foto's: foto 4, foto 5, foto 6, foto 7, foto 8, foto 9.







    De gewone luzernekever (Hypera postica) schijnt hier en daar een plaag te zijn. Het geslacht Hypera behoort tot de familie van de Echte snuitkevers (Curculionidae). Het genus Hypera omvat in Nederland 16 soorten. In Amerika is het dier ooit terechtgekomen vanuit Zuid-Europa en daar zouden ze erg schadelijk zijn. In Zeeland wordt veel luzerne geteeld om te worden gedroogd en verwerkt tot veevoeder. Ik heb nooit gezien of gehoord dat het hier een erg schadelijk insect is. Je ziet ze ook nauwelijks, maar dat komt misschien ook door de grootte (5 mm) en de redelijk goede schutkleur. De donkere middenbaan op halsschild en elytra is meestal wat dieper van kleur dan op deze foto. Wat het dier in mijn tuin te zoeken had weet ik niet. Het was al oktober en dan zijn de meeste erwtensoorten die wellicht ook geschikt voedsel kunnen zijn, al merendeels verdord. Dat zijn bijvoorbeeld peultjes, capucijners en Lathyrus. Misschien nemen ze ook de lagere klaversoorten voor lief. Zie voor meer informatie over deze kever bijvoorbeeld deze website.









    Als de waardplant een lastige naam heeft is het niet zo handig om een daarbij behorend kevertje er naar te noemen. Deze Ceutorhynchus alliariae (2 mm) zou in het Nederlands Look-zonder-look-snuitkever moeten heten, maar een Ned. naam hebben ze niet. Het zijn insecten die tot het geslacht van de boorsnuitkevers horen. Ze leven op Look-zonder-look (Alliaria officinalis) en zuigen met de snuit sappen uit de stengels van deze planten. Look-zonder-look heb ik in mijn tuin speciaal gezaaid voor het Oranjetipje (vlinder) en die die zag ik er ook diverse keren op. De plant is dus ook aantrekkelijk voor veel andere insectensoorten. Je zou denken dat de snuitkevers de zuigsnuit niet verder in de stengel steken dan tot de plek waar de antennen beginnen. Die zitten bij deze snuitkever ongeveer halverwege de snuit. Bij het zuigen wordt echter de gehele snuit in de stengel gestoken inclusief het eerste segment van de antenne tot aan de 'knik'. Dat is hier te zien: foto 1, foto 2.

    Op Look-zonder-look komen nog meer van dergelijke kevers voor, allemaal klein (2 mm) en ze lijken ook veel op elkaar. De Ceutorhynchus hirtulus heeft een meer metaalblauwe glans.








    Bij de snuitkevers is de kop verlengd met een snuit-achtig deel. Dat deel kan zeer lang zijn, bijvoorbeeld bij de hazelnootboorder, waarbij de snuit bijna even lang is als het lichaam. Die gebruikt dat insect om mee te boren in de vruchten en er daarna een ei in te leggen. De voelsprieten zitten aan deze snuit vast, maar kunnen zowel aan het begin of einde van de snuit zitten, dan wel ergens er tussenin, afhankelijk van de soort.
    Deze wollige distelsnuitkever (Larinus planus) zie ik ieder jaar in enkele exemplaren in mijn tuin op gewone klit, maar ook op andere planten. Ze hebben een voorkeur voor distelachtigen, maar die heb ik maar mondsjesmaat: alleen af en toe de zilverwegdistel. Het diertje is ongeveer 7 à 8 mm lang.

    Eind juni 2012 zag ik enkele kevers van de verwante soort Larius turbinatus in het natuurgebied Braakman-Noord op akkerdistel (Cirsium arvense) en daarvan maakte ik deze foto's: foto 1; foto 2; foto 3; foto 4; foto 5







    Deze lapsnuittor was in de provincie Zeeland voor 2006 nog niet waargenomen. Het is de vrij grote Otiorhynchus aurifer (det. door dr. Theodoor Heijerman). Deze soorten kevers worden als schadelijk gezien omdat zowel de larven als de volwassen kevers vitale delen van bepaalde planten opvreten. Een soortgenoot van deze snuitkever, de Gegroefde lapsnuittor (Otiorhynchus sulcatus), is in mijn omgeving zeer talrijk, gezien de grote hoeveelheden, die de Knoopwesp Cerceris arenaria weet te vangen voor haar broed, zie deze foto van de nestingang van de wesp. Kijk verder op de wespen-pagina. Deze kevers zijn dikwijls te vinden op uitgegroeide ligusterheesters. Ze worden ook wel taxuskevers genoemd. Kennelijk worden ze daarop ook waargenomen, maar ik zag ze er nooit op. Deze kevers planten zich ongeslachtelijk voort (parthenogenese). Ze hebben dus geen mannetjes nodig. Bijzonder is ook dat ze niet kunnen vliegen. De dekschilden (elytra) zijn slechts show, want er zitten geen vleugels onder en de kever kan ze niet omhoog doen.
    Deze Otiorhynchus aurifer lijkt veel op O. sulcatus, maar heeft een minder grof gepuncteerd halsschild en geen tanden onderaan de dijen, die O. sulcatus wél heeft.
    Hier zijn nog enkele foto's van O. sulcatus: foto 4, foto 5







    Aardbeiplanten worden door verschillende kevers belaagd. Zo is er de aardbeibloesenkever (Anthonomus rubi), maar ook de aardbeiwortelkever (Otiorhynchus rugosostriatus) heeft het op die planten gemunt. Beide zijn snuitkevers, maar de laatst genoende is stukken groter dan de eerste. De larven van de aarbeiwortelkever leven ondergronds op de wortels; de adulte kevers voeden zich op het blad, maar zijn minder gebonden aan aardbei. Ze zijn ook te vinden op andere planten en struiken, waaronder frambozen.












    De gevlekte aardsnuitkever (Liophloeus tessulatus) zou een vrij algemene soort moeten zijn, maar in de ruim 40 jaar dat ik dezelfde tuin had in Koudekerke zag ik deze kever nooit eerder. In 2017 zat dit exemplaar naast mijn keukendeur. Het is een snuitkeversoort die enigszins gebonden schijnt te zijn aan klimop (Hedera) en die heb ik volop in mijn tuin. Dit exemplaar van deze keversoort was 10,3 mm lang en dus niet zo klein om over het hoofd te zien. Ze hebben mooi gestippelde rugschilden. In het Engels heet de soort Large Grass Weevil en dat wijst niet op klimop. Men noemt als waardplanten naast klimop ook fluitenkruid, berenklauw, klein hoefblad en akkerdistel. Dat zijn dus zeer verschillende planten. Dit exemplaar zag ik in april 2019 in mijn tuin, en deze in 2020. In het voorjaar van 2021 zag ik in een tijdsbestek van een week of 3 wel 10 exemplaren lopen in de tuin, maar ook op de muren van mijn woonhuis, zowel binnnen als buiten. Ze breiden dus sterk uit.










    Van de Phyllobius-soorten is dit wel een van de meest harige. De grondkleur van de schilden van deze Phyllobius betulinus is bijna zwart maar ze zijn bedekt met iriserend goudkleurige schubben en veel haar. Het geeft een prachtig effect. Gezien de naam zullen ze wel een sterke voorkeur hebben voor berken, maar die staan er in mijn directe omgeving niet veel: slechts enkele bij buren. Ze nemen kennelijk ook andere boomsoorten voor lief. Hier is nog een andere foto van deze schitterende snuitkever.












    Als je in de tweede helft van mei natuurgebieden bezoekt, is de kans erg groot dat je zeer veel parende kevers ziet van deze soort: Phyllobius pomaceus (Ned.: groene bladsnuitkever). De Nederlandse naam is niet zo duidelijk, want er zijn veel snuitkevers die op blad zitten en groen zijn. Deze soort is zowel geelgroen als blauwgroen, wat bij deze parende exemplaren goed te zien is. De kleurschubben verliezen ze gemakkelijk en dan wordt de donkere kleur van de chitine daaronder zichtbaar. Zowel de imago's als de larven vind je op brandnetel. De larven zitten ook wel op moerasspirea.












    Een verwante soort die iets groter (8 mm) is, is de grote bladsnuitkever (Phyllobius calcaratus). Ook deze kever is dikwijls te vinden op Grote brandnetel (Urtica dioica). Het zijn fraaie dieren. De Phyllobius-soorten hebben doorns onder alle dijen en op enkele van de foto's is dat te zien: foto 2, foto 3, foto 4.













    De bladsnuitkever Phyllobius vespertinus heeft een voorkeur voor roosachtigen. Deze soort kan verward worden met Phyllobius pyri, die er moeilijk van te onderscheiden is. Dit is een soort met een vrij korte snuit. Hier zijn er wat extra foto's van : foto 2, foto 3, foto 4, foto 5, foto 6.













    Sommige kevers zijn in mijn tuin zeer algemeen aanwezig. Daarvan is deze snuitkever er een van. Ik heb er ook wel binnenshuis gevonden. De kevers hebben een lengte van ongeveer 6 à 7 mm. Het is de Zijdeglansbladsnuitkever (Polydrusus sericeus). Omstreeks 2020 of iets eerder is deze naaam gewijzigd in Polydrusus formosus met 'sericeus' als synoniem. Hier wordt verder de oude naam gebruikt.
    Zowel mannetjes als vrouwtjes zijn schitterend iriserend groen gekleurd. De vrouwtjes zijn dikwijls iets lichter van kleur. Hier zijn beide seksen parend aangetroffen en bij dit stel moet de paring nog beginnen. Er is bij het eerste paartje enig kleurveschil tussen de kevers, maar het mannetje is vermoedelijk al wat meer gesleten (kleurschubben kwijtgeraakt).
    Het zijn leuke kevertjes en ik heb geprobeerd er ook wat (bijna) vliegende opnamen van te maken. Opvallend is dat de vleugels bijna 2 x zo lang en breed zijn als de schilden. De vleugels van kevers zitten op een bepaalde manier opgevouwen en worden pas geheel uitgespreid direct voorafgaand aan het vliegen.
    Dit zijn de 'Ready for take off'-foto's: foto 3, foto 4.
    Een soort die veel op deze snuitkeversoort lijkt is Polydrusus prasinus.

    Bij mannetjes lopen de de lijnen van de dekschilden taps toe naar de achterkant en eindigen in een punt. Bij een vrouwtjes eindigen de dekschildlijnen iets breder en stomper. Dit exemplaar is vermoedelijk een mannetje. Dat is niet te zien op deze foto, maar een andere opname toont dat de lijnen op het einde van de elytra scherp puntig bij elkaar komen.




    Deze snuitkever mist de mooie iriserende kleuren van de Phyllobius, Polydrusus en soortgenoten. Dit is de bladrandkever (Sitona lineatus), die leeft op vlinderbloemigen. Deze twee zaten op een blad van tuinboon in mijn moestuin en ze waren niet de enige. De volwassen kevers vreten aan de randen van de bladeren. De larven zitten bij de wortels van de planten. Ze zijn ook bekend van diverse klaversoorten en kunnen voor grotere teelten wat schade geven. Hier is nog een foto van een ander exemplaar, waarvan de bovenkant wat beter te zien is en hier zijn nog wat aanvullende foto's uit 2010: foto 1; foto 2; foto 3.
    Hier nog eentje uit 2015, die wat grijzer van kleur is.

    Een andere bladrandkever die er op lijkt is de Sitona cylindricollis. Deze is echter veel vlekkeriger op de schilden. Het zijn lastige dieren om op naam te brengen en hulp van experts is dan zeer welkom.
    In mijn tuin laat ook Sitona humeralis zich soms zien.








    Een opvallend slanke snuitkever is deze vrij kleine smalle schorssnuitkever (Cossonus linearis), een leuk kevertje (5 mm), dat zich af en toe in mijn tuin laat zien in het voorjaar. Dit exemplaar loopt op de muur van mijn huis. Daarop is dikwijls veel te zien, waarschijnlijk omdat het een Zuid-muur is, die warmte biedt. Hier is nog een foto van een ander exemplaar (juni 2010).

    Ook deze veel kleinere (2,5 mm) Rhynchaenus testaceus liet zich op de huismuur zien. Het is een snuitkevertje dat enorme sprongen kan maken, op de wijze van aardvlooien.











    Een opmerkelijk kevertje was in april 2007 deze uiensnuitkever (Oprohinus suturalis), die zoals veel insecten op de muur van mijn huis liep. Enkele dagen later zagen we nog een ander exemplaar van deze soort. Ik weet zeker dat het een tweede exemplaar was, want ik heb van beide kevers foto´s en die verschillen in kleine details. Het bijzondere van deze kleine snuitkever (2,5 - 3 mm) is, dat deze voor het laatst in Zeeland was waargenomen in 1966. Dat was dus een leuke ontdekking. Hier is nog een foto van deze zeldzame snuitkever, die vroeger een plaag was in de uienteelt, maar nu bijna niet meer gezien wordt. De determinatie geschiedde door snuitkeverexpert dr. Theodoor Heijerman.
    Pas in 2021 zag ik weer een exemplaar in mijn tuin. Naast mijn erf waren in 2020 uien geteeld. Daar was deze waarschijnlijk van afkomstig.










    De lissnuitkever (Mononychus punctumalbum) wordt ook wel Lisboorder genoemd. Ze zuigen sappen uit de Gele lis (Iris pseudacorus), maar misschien ook wel van gekweekte andere Irissoorten, waarvan er veel zijn met allerlei kleuren. Enige schade heb ik niet kunnen bespeuren. De eitjes leggen ze in de bloemen en de larven zullen zich dus wel voeden met de vruchten. De kever is 4,6 mm lang en opvallend is de witte vlek in het midden van de dekschilden. De soortnaam van de kever is daarvan afgeleid. Het zijn redelijk trage dieren en als je er een wilt pakken laten ze zich vallen en houden ze zich voor 'dood'. Soms tref je ze parend aan. Hier zijn nog wat aanvullende foto's van deze fraaie snuitkever:
    foto 3; foto 4; foto 5; foto 6.










    De schadelijkheid van bepaalde kevers valt meestal erg mee, omdat veel soorten van cultuurgewassen, zoals uien en bieten, jarenlang zijn bestreden. Je moet dan geluk hebben er een tegen te komen. Deze grote bietensnuitkever (Barynotus obscurus) zat begin mei 2009 in mijn bloementuin. Bieten staan er nauwelijks in mijn tuin, alleen wat rode bieten (kroten) in de moestuin, maar daar zag ik nooit schade. In de bloementuin heb ik zover ik weet geen Beta-soorten, dus wat het dier er deed weet ik niet. In mijn omgeving worden door landbouwers wel regelmatig suikerbieten geteeld en misschien is het dier daarvan afkomstig.
    Het is een prachtige grote snuitkever. Dit exemplaar was 11,2 mm lang. Ze bewegen traag en blijven gewoon zitten en dat is voor een insectenfotograaf een verademing, want de meeste soorten willen meestal snel weglopen. Hier zijn nog enkele foto's waarop de kop meer in detail te zien is: foto 2; foto 3; foto 4.









    Een snuitkever van ongeveer 3 mm die op grauwe wilg leeft, met een zigzagtekening op dedekschilden. Dat zal de wilgensnuitkever Tachyerges salicis zijn. Toen ik het beestje binnenshuis probeerde te fotograferen maakte het steeds opmerkelijke sprongen zonder te vliegen. Deze snuitkevers zetten hun eieren af op de onderkant van de bladeren van de waardboom. Dat zijn meestal wilgen of populeren. Het daaruit onstane larfje vreet in het blad en vormt een zogenaamde blaasmijn. Later verpopt de larve in het blad. De betreffende bladeren zijn te herkennen aan de misvormingen.












    De kleine (2,6 mm) snuitkever Curculio crux heeft een opvallend kruis op de dekschilden. Ze vallen daardoor direct op, ook al zijn ze erg klein. De onderzijde is licht oranje-zalmkleurig. Deze snuitkevers leggen hun eitjes in de gallen op wilgenblad. Deze gallen worden door een galwesp veroorzaakt en de kever maakt er gebruik van door er haar eitje in te deponeren. De larve van de kever eet de inhoud van de gal. De boonvormige gallen zijn dikwijl zeer massaal aanwezig, zo ook op een grote schietwilg (Salix alba) die in een hoek van mijn tuin staat. De naam van deze gal is Wilgenboontje of Rode boongal (galwesp: Pontania proxima).











    Op 18 maart 2009 zat deze kleine snuitkever op mijn schuurdeur (linker foto). Het is de brandnetelboorder (Parethelcus pollinarius) en die zou je eigenlijk wat later verwachten, want op dat tijdstip van het seizoen staan de brandnetels nog nauwelijks boven de grond. Het is een fraai kevertje van 3,5 mm lengte, dat zich niet gemakkelijk laat fotograferen. Zodra je in de buurt komt met de lens houden ze zich voor dood. Dat is kennelijk hun overlevingsstrategie. Ze leven op brandnetel en zuigen daarvan sappen. Hier zijn nog wat aanvullende foto's van deze snuitkever, de foto's 6 en 7 dateren van 2010:
    foto 2; foto 3; foto 4; foto 5; foto 6; foto 7.

    Er zijn meer snuitkevers die op brandnetel leven, zo ook de viervlekbrandnetelsnuitkever (Nedyus quadrimaculatus). De schilden hebben op de middenzijkanten 2 witte vlekken. Op de middenrand van de dekschilden is er meestal ook nog een vlek, die samen 1 vlek lijken te zijn. Waarschijnlijk is de naamgeving gebeseerd op de vlekken van de zijkant, want de middenvlekken ontbreken soms.






    De kersenpitkever (Furcipus rectirostris) is een snuitkever van ongeveer 4,5 mm die haar eitjes legt op onrijpe kersen. De larfjes die daaruit komen vreten zich naar binnen tot in de dan nog wat weke pit. Dat is hun voedsel. Er is uiteraard maar 1 generatie per jaar, omdat ook de kersen slechts eenmaal vruchten geven. Erg talrijk zijn ze bij mij niet, want ik zag er pas 1 exemplaar van in mei 2010. Mijn kersenboom stond er toen al tientallen jaren. Hier zijn nog enkele extra foto's van deze kever, die opvallende dubbele doorns aan de dijen heeft: foto 2, foto 3, foto 4, foto 5.












    Ook deze snuitkever Magdalis cerasi zou op fruitbomen (appels en peren) leven. Ook worden ze wel gevonden op dood eikenhout. In dat hout leven dan de larven. Het is een mooie diepzwarte kever van krap 4 mm lengte. Ze hebben een relatief korte brede snuit. Op de achterzijde van het lichaam is een randje witte beharing te zien van het achterlijf.













    In een moerasgedeelte van mijn tuinvijver staat een pol kattenstaart. Veel is het niet, maar ruim genoeg voor vele tientallen dwerg-kattenstaartsnuitkevers (Nanophyes marmoratus). Ze zijn erg klein met 2 mm lengte en dan is het zelfs met geavanceerde fotoapparatuur moeilijk om er goede foto's van te maken. Als er erg veel kevers zijn op weinig planten, zoals bij mij, zie je er wel veel schade van en is de bloei minder. Ook veel blad is dan beschadigd.












    In het natuurgebied 'de Kaloot' te Borssele onder de rook van de kerncentrale, trof ik deze grote (17 mm) distelgalsnuitkever Cleonis pigra aan. Het zijn prachtige dieren, die traag bewegen. Voor een fotograaf is dat een voordeel, want ze poseren gemakkelijk. Op de foto zag ik pas thuis dat dit dier het laatste deel van de linker middelpoot mist, maar het leek er geen last van te hebben. Ze komen algemeen voor in de kuststrook van de duinen. Op deze foto is de kever in zijn geheel te zien.
    Op een warme nazomerdag lag ik op het strand van Domburg en ik voelde wat kriebelen op mijn lijf. Het bleek een distelgalsnuitkever te zijn. Die heb ik mee naar huis genomen, wat foto's van het dier gemaakt en in mijn tuin weer losgelaten. Dit zijn er 2 foto's van (de laatste een close-up van de kop): foto 3, foto 4.










    Op het buitendijkse natuurterrein 'De Kaloot' tussen de koelwaterinlaat en -uitlaat van de kerncentrale Borssele, is ook de snuitkever Otiorhynchus atroapterus talrijk aanwezig. Ze zijn geheel zwart. Waarmee de larven zich voeden weet ik niet, maar vermoedelijk zijn dat plantenwortels. De eerste foto van dit item dateert al weer van 2007. In 2013 heb ik aan deze kevers weer eens opnieuw aandacht besteed. Hier zijn er enkele foto's van: foto 2, foto 3 (man en vrouw), foto 4 (parend).












    In een Belgisch natuurgebied in de omgeving van Turnhout (Be) zag ik deze kevers op een Helmkruidsoort. Daarop leven ze, zoals zeer veel soorten slechts aan één soort plant of plantengroep gebonden zijn. Ze zijn soms afhankelijk van elkaar of het is eenrichtingsverkeer, waarbij de ene soort wel zonder de ander kan bestaan maar andersom niet. Het is de Cionus hortulanus, een kleinere snuitkever van ongeveer 4 mm. Ze hebben een opvallende vlekkentekening op het lijf met 2 grote ronde zwarte vlekken op de binnenrand van de dekschilden, 1 aan de voorkant en 1 aan de achterkant. Cionus is in Nederland een geslacht met 7 soorten, waarvan enkele zeer veel op elkaar lijken.











    Van het genus Dorytomus komen enkele soorten voor in mijn tuin. Het zijn gemiddeld iets grotere snuitkevers, zo'n 6-8 mm. Bij de mannetjes van deze soorten is de aanhechting van de antenne op de snuit dikwijls iets meer aan de voorkant. De snuitkever van deze foto heeft een Ned. naam die een goed scrabblewoord is om punten mee te scoren: langsprietpopulierensnuitkever (Dorytomus longimanus). Ze hebben inderdaad vrij lange antennen, maar zo te zien niet echt veel langer dan die van de volgende soort. De wetenschappelijke naam duidt op de lengte van de voorpoten (longimanus; manus is 'hand') en zal hier dus bedoeld zijn voor de vrij lange tarsen en voetjes (het laatste deel van de poot). Op deze foto zijn die lange voorpoten goed te zien. Gezien de stand van de antennen is dit vermoedelijk een mannetje. Deze snuitkevers leven graag op populier, maar nemen ook wilg voor lief.










    Deze Dorytomus filirostris heeft zo ver ik weet geen Nederlandse naam. De wetenschappelijke naam wijst mogelijk op het gedrag van dit dier bij gevaar. Dan laten ze zich vallen en houden zich 'voor dood'. Dat kan wel eens de redding zijn misschien, maar wegvliegen lijkt me handiger doch dat is kennelijk moeilijker of kost te veel tijd om te starten. Ook dit exemplaar heeft vrij lange sprieten, die bijna op het eind van de snuit staan ingeplant. Het zal daarom een mannetje zijn, want bij de vrouwtjes staan ze bijna halverwege. Van deze soort leven zowel de larven als imago's op enkele soorten populieren, evenals de vorige kever.











    De gewone populierensnuitkever (Dorytomus tortrix) leeft evenals enkele vorige soorten op populier en wilg. Het is een iets kleinere soort. Ze zijn ongeveer 5 mm lang. Hier zijn nog wat extra foto's van deze snuitkever: foto 2; foto 3; foto 4; foto 5; foto 6.













    In 2007 deed ik een bijzondere vondst in mijn tuin. In de keuken liep een kleine groene snuitkever (5-6 mm) op de muur, die ik niet herkende. Ik plaatste een foto ervan op het Waarnemingsforum om de naam te weten te komen.Na enige tijd kreeg ik bericht van dr. Th. Heijerman dat het de cipressnuitkever (Pachyrhinus lethierryi) betrof, een soort van een nieuw genus voor Nederland. De soort was in 2003 voor het eerst ook in Zuid-Engeland waargenomen. Gezien het ruime aantal in mijn omgeving zal de kever zeker ook in 2006 aanwezig zijn geweest, zonder dat het opviel.

    Veel soorten insecten verschuiven in noordelijke richting door de opwarming van het klimaat. Misschien is dat bij deze ook het geval. Toch lijkt de verspreiding via de handel in coniferen ook een reële mogelijkheid. Import uit zuidelijker streken brengt gemakkelijk ook insecten mee die erop leven. Deze kever leeft in Nederland merendeels op de Leylandi-cipres. Bij nader onderzoek konden in mijn tuin tientallen exemplaren van de struiken worden geklopt. Ook in de wat wijdere omtrek leverde enig onderzoek een grote hoeveelheid kevers op. Zeldzaam zijn ze dus bij mij niet, maar toen nog wel even in de rest van Nederland, maar lang zal het vermoedelijk niet geduurd hebben. Het zal interessant zijn de opmars te volgen.

    Deze snuitkever heeft een typische vorm en 2 ondervormen: lostiae en lateralis. In mijn tuin komt de typische vorm en de variëteit lostiae voor. De var. lostiae heeft koperkleurige schubben op de dijen en het halsschild. De var. lateralis heeft ook op de elytra koperkleurige zijkanten en die zal er ook wel zijn, maar ik heb er nog niet gericht naar gezocht. Bij afkloppen van de bomen vielen er ook enkele zeer jonge kevers, die nog in het bezit waren van de zg. valse kaken. Die vallen na korte tijd af.

    In 2008 heb ik er niet veel aandacht aan besteed, want ik was druk bezig met andere insecten. Ik heb nog wel deze serie foto's gemaakt van een exemplaar van de var. lostiae, waaronder ook opvliegend, zodat de vleugels en het abdomen onder de schilden zichtbaar zijn:
    foto 1; foto 2; foto 3; foto 4.



    De bruine aardsnuittor (Barypeithes pellucidus) is opvallend harig. De snuit is maar kort. Deze snuitkevers leven van blad in de lagere regionen van bomen, heesters en planten. Ze zijn polyfaag, dus een sterke voorkeur voor één soort hebben ze niet. Men zag ze in bossen vooral op eik, prunus, esdoorn, iep en astersoorten. Deze zat bij mij in de tuin. Van de genoemde bomen staan er alleen prunus en esdoorn.












    Bij mij in de buurt liep op 22 mei 2004 op een weg een knoert van een kever. Die is dus maar even gered en op de foto gezet. Dat viel nog niet mee, want het dier wilde alleen maar weg en had sterke poten met vervaarlijke dubbele sporen. Het was een exemplaar van de grote spinnende watertor (Hydrophilus piceus). Het dier was 47 mm lang als de kop uitgestrekt was. Een zeer grote kever dus voor onze contreien. Ze schijnen minder voor te komen dan vroeger het geval was. De onderkant is eigenlijk het leukst: ze hebben een soort kiel die op een sterke punt uitloopt. Een ander opmerkelijk deel van het uiterlijk is de kop met alle uitsteeksels. De palpen zijn zeer lang en fungeren als een soort extra stel antennen en onder water als snorkels. De eigenlijke antennen zijn kort met een knotsvormig eind. Ze hebben sterke poten en laten zich niet gemakkelijk vasthouden. Door de gladde dekschilden en zijkanten wurmen ze zich gemakkelijk los, gebruik makend van de scherpe sporen aan de poten die een goed houvast bieden. De mannetjes (foto: mei 2009) hebben plaatvormige uitgroeisels aan de voortarsen, die vermoedelijk helpen bij het vasthouden van het vrouwtje bij de paring. De volwassen kevers kunnen goed vliegen, maar meestal doen ze geen poging om op die wijze weg te komen als je ze vasthoudt. Voor de eitjes maakt het vrouwtje een drijvende cocon. Als ze uitkomen gaan de larven direct in het water op zoek naar (dierlijk) voedsel. Dat zal in het begin slechts klein zijn.
    De volwassen kevers eten merendeels waterplanten. De larven van deze kevers zijn zeer vraatzuchtig en eten alleen dierlijk voedsel zoals slakken, larven van kikkers, vissen en andere insecten, die ze met de sterke kaken grijpen. De larve van de foto's was aanwezig in mijn tuinvijver. Deze had een lengte van ruim 7 cm, maar was vermoedelijk nog niet geheel uitgegroeid.





    De geelgerande waterkever (Dytiscus marginalis), ook wel gewone geelrand genoemd, is algemeen in vijvers, plassen en sloten. Zowel de volwassen kevers als de larven zijn enorm roofzuchtig en ze schromen niet om veel grotere prooien als vissen en kikkers aan te vallen. Daartoe zijn ze uitgerust met sterke kaken. Ze kunnen vrij groot zijn. Het exemplaar van de foto was 35 mm lang en volgens de meeste bronnen is dat ongeveer de maximale lengte. De onderkaken van de larven zijn hol en daarmee injecteren ze de prooien met een verteringsmiddel, waarna deze worden leeggezogen. Hier is een close-up-foto van de kop te zien, waarbij ook de knobbelachtig verdikte tars van de voorpoot goed is te zien. Die knobbel heeft alleen het mannetje en bevat zuignapjes, die dienst doen bij de paring. De kever heeft daarmee een goed houvast op het gladdde halsschild van het vrouwtje. De vrouwtjes hebben geribbelde dekschilden; bij de mannetjes zijn die glad. De onderkaken zijn tangvormig rond en de bovenkaken zijn een soort messen, die op elkaar sluiten. Deze kever zat in het net bij het opschonen van de vijver. Ik heb het dier in mijn hand gehouden voor de close-up en daarna weer teruggezet, want ze horen er nu eenmaal ook bij. Opvallend was dat deze kever een sterke onaangename geur verspreidde. Een bijzonderheid van deze soort is dat het kevers zijn die voor insecten zeer oud kunnen worden, tot maximaal 5 jaar. De eitjes worden afgezet in de stelen van waterplanten en dat doen ze dicht bij het wateroppervlak.

    Een kever die ook algemeen is in vijvers is de gegroefde haarwaterroofkever (Acilius sulcatus), die een vergelijkbare levenswijze heeft als de Gewone geelrand, maar wel een stuk kleiner is met een lengte van ongeveer 16 mm. Alleen de vrouwtjes hebben groeven in de dekschilden. De mannetjes hebben ook verdikte voortarsen, die een functie hebben bij de paring. Ook hebben zij een mooie tekening op kop en halsschild.




    Een kleinere soort, die wat op de vorige lijkt is de Agabus bipustulatus, die de Nederlandse namen 'gewone snelzwemmer' en 'tweepuntbeekkever' heeft. Die 2 (rode) punten zitten op de achterrand van de kop. Deze waterroofkever is verder merendeels zwart, meestal met een enigszins roodachtige gloed. Ze hebben tevens rood op de poten en ook wat rood op de achterranden van de sternieten (segmenten onderzijde achterlijf). Deze kevers zijn 9,5-11-5 mm lang. Ze zijn zeer algemeen en zeer wijd verbreid: geheel Europa (ook Sibirië en Zuid-Europa, tropisch Afrika, China, etc.
    In de hete en droge eerste weken van juli 2023 zaten er in een vogelwaterbakje in mijn tuin 2 exemplaren. Ze zullen ook wel in mijn tuinvijver aanwezig zijn.











    Een andere kleine waterroofkever (11 mm) die zeer algemeen is in water met modderbodems (zoals tuinvijvers) is Rhantus suturalis met de Nederlandse naam: bepoederde waterroofkever. Deze kever eet allerlei dierlijk voedsel dat in het water voorkomt. Op bepaalde tijden van het jaar bestaat zijn menu hoofdzakelijk uit muggenlarven, want die eten ze graag. Ze zijn dus ook nog nuttig. Waterroofkevers die merendeels onder water leven, hebben luchtbellen nodig voor de zuurstofvoorziening. Af en toe komen ze dus naar boven voor een nieuwe voorraad lucht, die ze opslaan onder de dekschilden.












    Een kevertje, dat ik in mijn tuin nooit eerder zag, zat in februaari 2009 aan de binnenkant van het raam van mijn keuken. Hoe het diertje daar kwam weet ik niet, maar misschien via kleding binnegekomen of via licht bij het 's avonds openen van de keukendeur. Het is een algemene waterkever van geringe afmeting. Ze zijn slechts 3 mm lang. Het is de weerschijnkever Helophorus brevipalpis, een fraai diertje met iriserende kleuren en een opvallend breed halsschild (pronontum). Vermoedelijk is het een bewoner van mijn vijver en de begroeide kanten. Deze kevers en hun larven eten dierlijk voedsel in de vorm van gevangen andere kleine insecten en hun larven of aas.










    Op een blad van een een kruisdistel in mijn bloementuin liep deze mooie boktor. Het is de kleine wespenbok (Clytus arietis), die zijn naam dankt aan de wespachtige zwartgeel-tekening. Ook de onderkant is zwartgeel gestreept. Het gedrag lijkt wat op dat van een wesp, bijvoorbeeld de manier van lopen. De larven ontwikkelen zich in loofhout. Boktorren vliegen over het algemeen goed en veel, deze dus ook. Ze zijn ook herkenbaar aan de lange poten en antennen. Hier is een frontaal aanzicht van de kop te zien, waarbij de kaken en de tasters zichtbaar zijn. Dit is dezelfde kever in zijn geheel op een takje.












    Deze Tetrops praeustus is een kleinere soort boktor. Hij meet ruim 5 mm. Opvallend aan het dier zijn de dicht behaarde schilden. Ook de rest van het lichaam is overigens behaard. Ze leven op diverse bomen en struiken, maar schijnen een zekere voorkeur te hebben voor pruimenbomen. Ze kunnen goed vliegen.













    Dit is een andere boktor, die slechts een geringe afmeting heeft: ongeveer 4 mm zonder de lange behaarde antennen. Het is het getand mantelbaardbokje (Pogonocherus hispidus), dat bij mij in de tuin met enige regelmaat te zien is. Ze leven op allerlei bomen en struiken en kunnen goed vliegen. Opvallend zijn de dekschilden, die uitlopen in scherpe punten. Ook op het lichaam en de dekschilden zitten hier en daar scherpe uitsteeksels, zoals hier is te zien. Door de geringe grootte en de goede schutkleuren vallen ze niet erg op.
    Hier is nog een verwant te zien: het gewone mantelbaardbokje (Pogonocherus hispidulus).











    De nevelvlekbok (Leiopus nebulosus) heeft een dubbelganger en dat is de soort Leiopus linnei. De dieren zijn slechts te onderscheiden op het genitaal, zowel de vrouwtjes als de mannetjes. Dat is specialistenwerk en voor mij deed dat Theodoor Heijerman, die een groot vakman is op kevergebied.
    Dit mannetje zat in mijn tuin op een geraniumbloem, zie enkele van onderstaande foto's. Deze soort is slechts weinig groter dan de mantelbaardbokjes. Zonder de antennen is Leiopus nebulosus circa 4 mm lang. De antennen zijn relatief gezien zeer lang: ruim 1,5 maal de lichaamslengte. De lange antennen bij boktorren zien er onhandig en kwetsbaar uit. Toch valt de schadegevoeligheid reuze mee. De beesten zullen die grote sprieten nodig hebben om geuren waar te nemen van voedselplanten, maar vooral ook van soortgenoten van de andere sekse.
    Hier zijn nog wat aanvullende foto's, ook enkele op de fraaie bloem waarop hij zat bij de vangst: foto 2, foto 3, foto 4, foto 5, foto 6.









    Een vele malen grotere boktor is de mooie distelbok (Agapanthes villosoviridescens) met zijn zeer lange sprieten. Deze heet (Ned. naam) naar de waardplant voor de larven. De kever maakt echter ook wel gebruik van andere kruiden. Het zijn dieren die uitstekend kunnen vliegen en zo bloemen bezoeken om te foerageren.













    Deze boktor van ongeveer 6 mm lengte is de Grammoptera ruficornis. De kevers zijn in het voorjaar bij mij algemeen te vinden op diverse bloemen.














    Er zijn meer kevers die zeer veel en goed kunnen vliegen. Deze boktor vliegt van bloem naar bloem als een hommel. Hij zit dan ook dik onder het stuifmeel. Het is de zwartstip-smalboktor (Paracorymbia fulva; syn.: Corymbia fulva). De larven van deze kevers leven in hout, ook in harshoudend dennenhout. De meeste boktorren hebben lange poten en sprieten. Bij mij in de tuin is deze smalbok talrijk. Ze bezoeken er graag kruisdistels. Hier vindt op een van die soorten bloemen (Eryngium giganteum 'Miss Wilmott's Ghost') een ontmoeting plaats met een andere kever, namelijk de kleine rode weekschild (Rhagonycha fulva). Ze zitten bij mij in de tuin ook graag op de alpenkruisdistel (Eryngium alpinum) en daarop kunnen ze zeer talrijk zijn. Je kunt ze op allerlei bloemen ook parend aantreffen. Het mannetje heeft een relatief zeer lange penis die meestal als een soort witte spiraal te zien is bij de paring. Dit exemplaar foerageert op bloeiende peterselie.
    Hier is nog een parend stel op Eryngium giganteum. In augustus 2008 vond ik een dood exemplaar in de tuin, dat nog redelijk vers was. Ik heb er een close-up van van de kop van gemaakt, die mooi diverse details laat zien.

    Een soort die wat op Paracorymbia fulva lijkt is de rode smalbok (Corymbia rubra). Er wordt helaas ook een synoniem (Stictoleptura rubra) gebruikt en dat kan onduidelijkheid geven. Het is een iets grotere mooie boktor, waarvan het mannetje een donker halsschild heeft. Het vrouwtje is helemaal bruinrood gekleurd. Voor een boktor zijn de antennen vrij kort. Ze hebben zwarte dijen en de rest van de poten is lichtbruin.




    De Zwartstreepsmalbok (Stenurella melanura) heeft zijn Nederlandse naam te danken aan de zwarte streep op de dekschilden van het vrouwtje. De mannetjes hebben een dergelijke streep niet zo nadrukkelijk. Ze zijn iets kleiner dan de vrouwtjes. In het bos van Clinge, waar ze talrijk te zien zijn, bezoeken ze graag bloeiende bramen om stuifmeel en nectar te vinden. Ook zandblauwtje en havikskruid worden druk bezocht, ook parend. Het is een kleinere soort en ze worden ongeveer 6 tot 10 mm lang. Het gehele lijf is met een soort donsbeharing bedekt. Hier is nog een ander plaatje van dit parende stel
    De larven leven 2 jaar in rottend hout van allerlei loofbomen en verpoppen daarna.











    Een zeer fraaie wat grotere soort is de gevlekte smalbok (Leptura maculata). Ze waren begin juli 2013 talrijk aanwezig in het bos van Clinge, vooral in de buurt van de drooggevallen waterwinkanalen. Ze bezochten allerlei bloemen. De larven van deze kevers leven in oude boomstobben, vooral van loofhout.













    Naast boktorren zijn er ook nog schijnboktorren. Ze lijken er dus op, maar zijn het niet. Het is een apart genus. De kever van bijgaande foto is niet gemakkelijk nader op naam te brengen. Dit exemplaar foerageert op margriet in het natuurgebied Braakman-Noord, Terneuzen. Margrieten zijn composieten die erg aantrekkelijk zijn voor veel soorten insecten. Hier is er nog een plaatje van.

    In mijn eigen tuin zag ik, ook op margriet, een parend stel dat wat lijkt op de eerste van dit item, maar wel iets andere tekening lijkt te hebben.

    Ook in mijn eigen tuin zag ik deze schijnboktor, die op een rode enkelbloemige rode struikroos foerageert. Als je in je tuin rozen wilt hebben en ok insecten zet dan ook enkelbloemige soorten en je zal beloond worden met veel insecten op die rozen. Bij mij zijn in de loop der jaren alle 'gevulde' rozen verwijderd, maar het waren er niet zo veel. Ze stonden er slechts voor de geur, maar ook enkelbloemige rozen geuren heerlijk. Als je er een plek voor hebt zet dan de indrukwekkende wrangler 'Bobby James', die 3 weken uitbundig bloeit met een paar duizend bloemen van ongeveer 15 juni tot 10 juli. De plant vraagt wel heel veel ruimte en bij mij is dat een oude appelboom. De stengels worden meer dan 12 meter lang.






    Veel kevers bezoeken bloemen om te foerageren. Daaronder zijn soms zeer mooie soorten zoals deze fraaie schijnboktor (Oedemera nobilis), waarvan ik een groepje van een stuk of 20 tegenkwam op boterbloemen in het natuurgebied Braakman-Noord in Zeeuws-Vlaanderen. Het is een plek waar ik graag af en toe eens kom, want door de vrij brede Westerschelde is de overstap van veel insecten naar noordelijker gebieden moeilijk. Ik zie er veel soorten, die in mijn omgeving (Walcheren en de Bevelanden) niet of minder voorkomen. In mijn eigen tuin zijn ze af en toe ook te zien, maar meestal maar een enkel exemplaar.
    De mannetjes van deze schijnboktorren hebben opvallend bolle dijen. De vrouwtjes missen die verdikking geheel. Het zijn schitterende dieren, die blauwgroen, ook wel wat goudkleurig iriserend van kleur kunnen zijn. Bijzonder is ook dat de dekschilden naar achteren toe versmallen en de vliezige vleugels voor een deel tonen. De vrouwtjes hebben niet de vrij lange beharing op pronotum, thorax en achterpoten zoals de mannetjes van deze soort die hebben. Het is één van de onderscheidende kenmerken ten opzichte van andere Oedemera-soorten. Hier is een mannetje foeragerend te zien op beemdkroon: foto 1, foto 2.
    De larven van deze kever leven in de dode stengels van brem en distelsoorten.








    In Nederland komen slechts 6 soorten zandloopkevers voor. Van de gehele wereld zijn ongeveer 2000 soorten bekend. Het zijn merendeels schitterend gekleurde insecten, waarvan de onderzijde prachtig metaalglanzend blauw is. Ook de bovenkant heeft wat iriserende kleuren. Deze kever zag ik op een pad in de duinen dichtbij mijn woonplaats Koudekerke en het betreft de basterdzandloopkever (Cicindela hybrida) die zich in enkele kleine details onderscheidt van een strand-soortgenoot, de strandzandloopkever (C. maritima). De strandzandloopkever heeft lange haren boven op de kop aan weerszijden van de ogen die de andere soort niet heeft of slechts korte haren. Ook de tekening van de middelste zigzagband op de schilden is bij de strandsoort hoekiger en meer naar achteren gericht.
    De larven van zandloopkevers zijn nogal roofzuchtig. Ze leven evenals de imago's (volwassen insecten) van andere insecten en wachten die af in een loodrechte gang in het zand. Van daaruit grijpen ze voorbijkomende andere insecten. De volwassen kevers hebben zeer indrukwekkende bovenkaken (mandibels), dit exemplaar (op natuurgebiedje 'de Kaloot') met een drievoudige vertanding. Ze grijpen daarmee mieren en andere bodeminsecten. Onder de kaken zijn nog enkele tasters te zien. Deze kevers zijn zeer snelle lopers en uitstekende vliegers. Ze zijn ongeveer 15 mm lang. Ik zag ook een exemplaar dat de maaltijd nog maar net op had, want de resten steken nog uit zijn bek. Op deze laatste foto's zijn de schitterende kleuren van dit insect beter te zien door de vergroting en andere belichting.
    Als je geluk hebt kom je ze parend tegen en blijven ze ook even zitten voor een plaatje, en hier nog een stelletje.






    Een soort die qua gedrag en leefwijze vergelijkbaar is met de vorige is de Groene zandloopkever (Cicindela campestris). Ze komen ook voor in de duinen, maar zeer spaarzaam. Het is meer een soort van binnenlandse droge zand- en kalkgronden. Ik vond ze redelijk talrijk op vrij kale hellinggronden op de Sint-Pietersberg. Het zijn prachtige dieren. Sommige zijn helderder groen dan andere. De bruinere kleur kan mogelijk ook verkleuring zijn door veel in de zon zitten. Deze parende exemplaren zijn meer geelbruingroen. De poten van deze keversoort zijn donkerrood metallic gekleurd. Evenals de vorige soort hebben ze geweldige kaken voor het vangen van prooidieren. Bij de paring gebruikt het mannetje de kaken ook om zich vast te houden achter de rugschilden van het vrouwtje. In 2016 zag ik dit kleurige stel op dezelfde plek (Sint Pietersberg) als die van de vorige foto.










    Een niet zo opvallende loopkever is de gewone oeverloopkever (Elaphrus riparius). Ze vertoeven graag op zanderige licht begroeide kanten van oevers. Het zijn in het veld geen gemakkelijke fotografieobjecten, want ze lopen zeer snel, zitten dan even stil en nemen dan de volgende spurt. Ze lijken globaal gezien wat grijsgroen, maar als je in detail kijkt, blijkt het dier schittende kleurpatronen en -vlekken te bezitten. Hier nog een iets anders bewerkte foto, die de kleuren nog beter weergeeft. Ze zijn wat kleiner dan de zandloopkevers en meten gemiddeld 7 mm. Omstreeks juni-juli zijn ze het talrijkst. Het is ook een rover die andere insecten en hun larven vangt als voedsel. Een bijzonderheid is dat deze keversoort bij gevaar met de dekschilden kan striduleren (geluid maken).











    In juli 2015 was ik in Rammekenshoek (Ritthem) met een collega-onderzoeker op zoek naar pissebedden. We zagen er wel wat maar andere dieren waren veel talrijker. Dat waren standvlooien en loopkevers. De loopkevers hebben de Nederlandse naam: zoutloper. Bij mijn eerste bezoek op de vindplaats waren er zeer veel: vele honderden. Bij mijn bezoek enkele dagen later was dat niet anders, maar de pissebedden waren merendeels vertrokken. Het zal te maken hebben met het vochtgehalte, waar zij zeer kritisch op reageren. Al deze dieren leven onder aanspoelsel dat niet bij iedere vloed opnieuw overspoeld wordt, maar wel vochtig blijft. Ook de loopkevers houden van wat zilt vocht. Ik heb er toen wat kevers gevangen voor studiofotografie en determinatie. Op Waarneming.nl kreeg ik de genusnaam Pogonus en een determinatietabel. Het bleek te gaan om de zeer zeldzame strandzoutloper Pogonus littoralis, die keverexpert Theodoor Heijerman voor mij determineerde op toegezonden exemplaren. Hij had mij eerder gemeld dat de door mij geopperde naam aan de hand van de tabel niet zo vanzelfsprekend was. Deze soort was voor het laatst in 1935 in Zeeland waargenomen en daarna niet meer, terwijl de familie der loopkevers (Carabidae) één van de meest onderzochte is. Hij was zelf ook zeer verrast door de uitkomst van zijn onderzoek.
    De mannetjes van deze keversoort zijn te onderscheiden van de vrouwtjes door de verbrede eerste tarsleedjes van de voorpoten. De lijnvoering op de dekschilden is strak en ongeveer evenwijdig. Het is een kenmerk van de soort. Ter vergelijking zijn hier nog een ander mannetje en vrouwtje. Ze zijn ongeveer 6 tot 8 mm lang. Ze lopen razend snel om aan gevaar te ontkomen en zullen die eigenschap ook wel gebruiken bij het vangen van prooien.





    Onder aangespoeld materiaal was ik op de Kaloot (Borssele) op zoek naar Pogonus-kevers. Die vond ik echter niet, maar wel veel exemplaren van de Bembidion varium. Ze hebben hetzelfde gedrag als de Pogonus-kevers: graag onder rommel en dus wat vochtig in een zout milieu. De mannetjes van deze soort zijn evenals bij Pogonus te herkennen aan de verbrede metatars op de voorpoot.
    Hier zijn wat foto's van vrouwtjes: vrouw 1, vrouw 2, vrouw 3, vrouw 4.












    Deze schitterende kever liep in een kolonie van nestelende grijze zandbijen (Andrena vaga). Ik had meer interesse voor de zandbijen en hun parasitaire koekoeksbijen en -vliegen, maar zag deze gelukkig niet over het hoofd.
    Deze goudrandloopkever (Carabus nitens) is ongeveer 15 tot 18 mm groot en vertoeft graag in randen van vennen, dus een wat vochtig gebied. De nestaggregatie van de zandbijen lag ongeveer 50 meter van het water op een iets hogere plek. De kever wordt ook wel goudgerande schalebijter genoemd. Ze jagen overdag op andere kevers en vliegen.











    Dit vrouwtje van de loopkever Nebria brevicollis is zwanger. Dat is goed te zien aan het dikke achterlijf, dat normaal door de schilden bedekt wordt. Nu steekt het wat uit. Ze zal binnenkort haar eitjes leggen. Ook de in mijn tuin voorkomende muntbladhaan heb ik zo waargenomen, maar bij mij in de tuin spannen de elzenbladhaantjes de kroon, want die zijn zeer talrijk, zie eerder op deze pagina.













    Het geslacht Anchomenus kent maar 1 soort in Nederland en dat is deze Anchomenus dorsalis van gemiddeld 7 mm lengte. Het is een mooie kever met opvallende kleuren. De soort is algemeen in Nederland, vooral in tuinen. Het is dus een cultuurvolger. Ze overwinteren dikwijls in groepen onder stenen. Hier is deze fraaie kever vanaf de voorkant te zien.













    De gewone streeploopkever (Pterostichus melanarius) mag dan wel 'gewoon' heten, het is een indrukwekkend dier. Ze zijn vrij groot, ongeveer 18 mm lengte en ze hebben mooie glanzend zwarte schilden met ribbels en groeven. Deze kevers hebben t.o.v. het halsschild een opvallend kleine kop. Ze kunnen zeer snel lopen en doen dat bijna steeds als je aandacht aan ze geeft. Voor een fotograaf dus een moeilijke soort, maar dit exemplaar bleef even zitten. Deze soort is geruime tijd geleden van naam veranderd en dat is soms lastig, want de oude naam kom je ook nog tegen. Vroeger heette deze P. vulgaris, wat beter past bij zijn Nederlandse naam. Ze komen voor in velden, weiden en langs wegen en kunnen overwinteren als imago, maar ook als larve.











    Deze loopkever liep in maart 2009 bij mij in de huiskamer. Wat het dier daar te zoeken had weet ik niet. Vermoedelijk via een openstaande deur of via kleding binnengekomen. Het is de loopkever Loricera pilicornis, die vrij algemeen is. In de dekschilden zitten op 3 plekken kleine putjes. De antennen zijn opvallend voorzien van haarborstels. Samen met andere van dat soort haren onder de kop kunnen ze daarmee kleine prooien even gevangen houden voordat ze gedood worden. Het zijn echte rovers, die merendeels 's nachts actief zijn. Het is een kever van ruim 8 mm lengte.












    Op een wandeling in het natuurgebied Braakman-Noord nabij Terneuzen kwam ik de loopkever Poecilus cupreus tegen. Ik was eigenlijk op zoek naar solitaire bijen. Het was nog maar half maart en redelijk fris, maar deze kever was al actief. Deze kevers zijn heel mooi bordeauxrood van kleur, met een beetje groene weeerschijn. De eerste 2 antenneleden zijn rood gekleurd; de rest is zwart. Het halsschild en de kop zijn fijn gepuncteerd. Aan de kaken is te zien dat het een rover is die wel wat andere insecten lust.












    Een fraaie loopkever van 10,5 lengte is deze Harpalus affinis die zich in april 2009 in mijn tuin liet zien. Het dier valt op door de ballonvormige dijen van alle poten. Deze soort is nogal variabel in kleur en kan ook merendeels zwart zijn. Het zijn predatoren van andere insecten en bodembewoners. Hier is het dier vanuit een iets andere hoek te zien. Gezien het iets van onder de dekschilden uitstekende achterlijf is het vermoedelijk een zwanger vrouwtje.












    Een loopkever met een bijzondere vorm is de bietengraafkever (Clivina fossor). Het zijn geen grote kevers. Dit exemplaar was 6,6 mm lang. Het beestje heeft een duidelijke taille en haken op de voorschenen. De voorpoten zijn dus duidelijk instrumenten om mee te graven. In bietenteelt graven ze bij de jonge plantjes op zoek naar prooidieren. De bietenplantjes kunnen daardoor wat schade oplopen, doch deze kever is bijna steeds in geringe aantallen aanwezig en schade blijft dus zeer beperkt. Of ze dus echt schadelijk zijn is te betwijfelen, want het zijn predatoren van andere insecten of hun larven. Dan kunnen ze dus ook nuttig zijn. Ze overwinteren als volwassen insect.











    De gewone glansloopkever (Amara plebeja) is algemeen en komt in heel Nederland voor. Dit is het mannetje van die soort en het dier is 8 mm lang. Dat het een mannetje is blijkt bij loopkevers ook dikwijls uit de verbrede voortarsen. Dat zal met de paring te maken hebben. Deze soort heeft zwarte dijen en roodbruine schenen. De meeste loopkevers zijn rovers, maar enkele soorten eten ook plantaardig voedsel.













    Het geslacht Demetrias heeft in onze streken maar 3 vertegenwoordigers, waarvan Demetrias atricapillus er één van is. Het is een loopkevertje van 5 mm lengte. Toen ik eind november 2010 wat planten uit een tuinkas binnen had gehaald vanwege de vorstkansen, zat er nadien zo'n kevertje op de binnenkant van een huiskamerraam. Die was zeer vemoedelijk met de planten meegekomen. Na een paar foto's heb ik het beestje weer buiten gezet. Het fotograferen van deze kevers is lastig want het zijn razendsnelle lopers en de meeste foto's blijken dan niet voldoende scherp te zijn.
    Deze kevers hebben een roodbruin borststuk, een merendeels zwarte kop behalve de voorkant. Op de dekschilden is aan de voorzijde een soort zwarte driehoek te zien. Dit is een kleine soort en die zal dus vermoedelijk ook klein voedsel vangen, zoals springstaartjes en hun nimfen en andere kleine bodembewoners.
    Ik zie ze niet zo dikwijls, vermoedelijk door hun kleine afmeting (circa 5 mm) en verborgen leefwijze, maar in juni 2024 zag ik er weer eentje.









    De snelkevers zijn relatief klein, met een brede kop en grote bolle ogen. Ze lopen zeer snel en als fotograaf moet je enig geluk hebben om een scherp plaatje te kunnen maken. Dit is de tweevlekkige snelkever (Notiophilus biguttatus), maar welke 2 vlekken in de naamgeving zijn bedoeld is mij niet geheel duidelijk, want naast de 2 vlekken op het halsschild zijn er ook 2 grote vlekken op de dekschilden. Het is een zeer algemene kever van allerlei biotopen, die leeft van dierlijk voedsel. Ze overwinteren als volwassen kevers. Het exemplaar van de foto is 5,5 mm lang en dat is ongeveer de gemiddelde lengte van deze soort.
    Een fraaie andere soort van dit genus is Notiophilus substriatus, die er goudkleurig uitziet. Ze leven bij mij in de tuin tussen het grind van de oprijlaan.

    Als de volwassen kevers rovers zijn, die andere insecten vangen als voedsel, kun je dat ook verwachten van de keverlarven. Veel larven zijn minstens zo roofzuchtig als de imago's, want zij moeten immers nog groeien en dat doe je als larve door veel te eten.
    In mijn tuin vond ik een kleine (7 mm) keverlarve, die bij nader bekijken zeer goed ingericht was om dierlijk voedsel te vangen. In close-up blijkt het diertje enorme kaken te hebben. Het is de larve van een loopkever, waarschijnlijk van het genus Notiophilus, maar niet helemaal zeker omdat Leistus er veel op lijkt (info: dr. Th. Heijerman).






    De familie van de kniptorren (Elateridae) is zeer uitgebreid en individuele exemplaren zijn moeilijk op naam te brengen. Kniptorren zijn in staat om een knippende beweging te maken, waardoor ze hoog opspringen en weer op de buik neerkomen als ze in gevaar zijn of op de rug liggen. De larven zijn de bekende ritnaalden en koperwormen, die langdurig in de bodem leven. Ze vreten dikwijls aan wortels van planten, ook in de moestuin en deze insecten zijn dus minder geliefd. De larven hebben een lange ontwikkelingstijd nodig voordat ze kunnen verpoppen. Dat duurt wel 3 - 5 jaar. Hier is nog een exemplaar van Agriotes obscurus uit mijn tuin (det. Frank Köhler). Ook deze kleinere (5,3 mm) Adrastus pallens (det. Th. Heijerman) komt uit mijn tuin.

    Kniptorren kunnen naast de knipbeweging (die goed te horen is) ook gewoon vliegen. Deze Athous haemorrhoidalis licht hier de schilden op zodat de vliezige vleugels, die daaronder zitten, uitgespreid kunnen worden. Sommige soorten zijn wat saai gekleurd, zoals deze Agrypnus murinus, die wat grijs gevlekt is, maar daardoor ook minder opvalt.








    Het is altijd leuk om soorten in je eigen omgeving te vinden die elders vrij schaars zijn. Dit is een mannetje Athous campyloides. Deze soort is bekend van Zeeland, maar is elders veel minder aanwezig. Het zijn schemerdieren en ze zijn dikwijls in kleine groepjes te vinden. Waarschijnlijk leven de larven in de humuslaag van de bodem en mogelijk ook op wortels van planten. Met dank aan Jan Cuppen voor de determinatie.












    Op 7 mei 2014 zag ik een opvallend grote kniptor in mijn tuin. Meestal zijn ze veel kleiner. Deze meette 16,4 mm. Deze Melanotus villosus heeft antenneleden met een typische vorm: een beetje langwerpig driehoekig. De vorm van de uiteinden van de poten is ook bijzonder: 2 wijd uit elkaar staande klauwtjes. Om aan gevaar te ontsnappen kunnen kniptorren een knippende beweging maken, een soort ontgrendeling, waardoor ze vrij grote sprongen maken. Ze hebben dan geen sturing om op de poten terecht te komen en dikwijls liggen ze dan op de rug. Die knipsprongen maken ze dikwijls en het geeft ook een geluid. Je zou bijna denken dat ze dit liever doen dan vliegen, maar vliegen kunnen ze als de beste.












    Peterselie laat ik in mijn tuin doorschieten en bloeien in het volgende jaar. Het is een komen en gaan van allerlei insecten op de bloemen. Ik laat ze staan om steeds vers zaad te hebben en om de insecten wat te bieden. Zij geven mij een gemakkelijke gelegenheid om te fotograferen. Op de bloemen zit bij mij ook de leuke kleine gele bloemenkever (Cteniopus flavus). Het zijn grappige diertjes om te zien. Ze zijn steeds druk in de weer om stuifmeel en nectar te eten. Hier is nog zo'n kever (juli 2009).












    De slakkenaaskever (Phosphuga atrata) is een prachtig dier met een vrij ver naar voren uitstekende kleine kop. Dat is functioneel, want deze soort eet veel huisjesslakken. Die bijten ze eerst, de slak trekt zich nog wel terug in de schelp, maar door toevoeging daarna van verteringssappen door de kever gaat de slak dood en kan het tot een brij vervormde slakkenlichaam worden opgenomen door de kever. Ze eten ook wel insecten, wormen e.d. maar toch merendeels slakken. Het exemplaar van de foto is 12,5 mm lang. Ze kunnen iets kleiner of groter zijn, dus dit is een gemiddelde maat. De kever heeft een mooi halfrond pronotum (halsschild) waarvan de randen iets doorschijnend zijn. De kleur is variabel. Soms zijn ze geheel zwart, maar ze kunnen dus ook bordeauxrood zijn, zoals deze.
    Hier zijn nog wat extra foto's van deze kever: foto 3, foto 4.










    Schorskevers (familie Scolitidae) leggen hun eites in de schors van bomen. De larven maken verdere vraatgangen. Sommige soorten worden sterk bestreden, zoals de iepenspintkevers (Scolytus sp.), die de iepziekte overbrengen. Ze gebruiken graag ziek of net dood hout voor hun broed. In het voorjaar zijn de kevers op zoek naar hun waardbomen. Ze vliegen dan massaal rond en gaan waarschijnlijk verder op de geur af. Opvallend was dat deze essenbastkever (Leperisinus fraxini) op wit wasgoed aan de waslijn landde en niet zo maar één, maar wel tien stuks. Het zijn fraai uitziende kevers van 3,7 mm lengte. Hier zijn er nog enkele foto's van: foto 2, foto 3.
    Of deze soort elders in Europa ook de essenziekte (Chalara fraxinea) verspreidt weet ik niet, maar het zou me niet verbazen. Dat is een schimmelziekte van de boom die gepaard gaat met donkere kankervlekken op de bast, die de boom uiteindelijk doet sterven. Deze ziekte heeft in 2009 de grens van Nederland bereikt via Duitsland. De ziekte moet niet verward worden met de essenbastwoekerziekte (Pseudomonas syringae spp. savastanoi), die enorme woekeringen van de bast en een boom vol littekens laat zien, waardoor de boom ernstig verzwakt.








    De verschillende schildpadtorren (Cassida) zijn moeilijk uit elkaar te houden. Ze hebben gemeen dat een schild over het lichaam ligt, waardoor je van de kever zelf niet veel te zien krijgt. Deze is waarschijnlijk de Cassida rubiginosa en zit jaarlijks (mei-juni) in mijn tuin op blad van de gewone klis. Het schild geeft een goede schutkleur. De larven van deze insecten hebben een soort vorkachtig uitsteeksel waarop zij restjes larvehuid en eigen uitscheidingsproducten verzamelen om zich te camoufleren.












    Deze schildpadtor valt op door de twee bijna lichtgevende lengtebanden op de dekschilden De kleur van de banden kan groenachtig, maar ook blauw zijn. Als de kever dood is, schijnt de schittering van deze banden weg te zijn. Het is slechts een klein dier met zijn ongeveer 5 mm lengte, maar zeer opvallend door de prachtige lichte strepen. Dat is waarschijnlijk de reden van de naamgeving: Cassida nobilis. De dijen van deze soort zijn zwart op de eerste helft, daarna geelbruin. Als de dijen merendeels geelbruin zijn is het Cassida vittata.
    Hier is nog een ander exemplaar te zien van mei 2018.











    Een grotere schildpadtor dan de vorige 2 soorten is de Alantschildpadtor (Cassida murraea). Het is een iets grotere kever met een oranje-achtig uiterlijk en iets meer langwerpig van vorm. De zwarte stippen op het lijf doen denken aan een lieveheersbeestje, maar daar is het geen relatie van.













    Deze spekkever behoort tot de keverfamilie Dermestidae. Ze zijn niet overal welkom. De groep omvat in de gehele wereld een paar honderd soorten en sommige zijn schadelijk, bijvoorbeeld de tapijtkever en de museumkever. De larven van die soorten kunnen veel vernielen. De meeste volwassen kevers van deze soorten eten alleen nectar en stuifmeel. Dit is vermoedelijk de Trogoderma glabrum. Ik weet niet waar de eitjes op worden afgezet, en wat de larven dus eten. Deze zag ik in redelijke aantallen op bloeiende peterselie in mijn moestuin. Ze zijn vrij klein (3 mm) en vallen geheel in het niet als er een grote wapenvlieg (Stratiomys singularior) langskomt.











    Dode insecten zijn aantrekkelijk voor museumkevers (Dermestidae, genus Anthrenus). Deze dieren zijn de plaag van iedere verzamelaar van insecten en andere dieren. Ze kunnen die collecties compleet vernielen en het is dan ook nodig om die plekken permanent te voorzien van mottenballen of andere beschermende maatregelen te nemen. Reglematig de collectie-dozen even invriezen helpt ook. Zelf heb ik daar geen last van want ik verzamel geen insecten, maar fotografeer ze alleen. De larven van de museumkever weten dood dierlijk materiaal goed te vinden, vreten aan de insectenresten en verpoppen er. Als de larve nog vrij vers is, is deze slank en pas na veel eten worden ze boller. Die heb ik bij een droog dood insect in een potje gedaan en na 18 dagen was het beestje bolrond gevreten en klaar om te verpoppen. Ik bewaar wel eens een mooie dode vlinder of een larvehuid van een libel. Die zitten dan in een dekselpotje, dat niet helemaal goed sluit. Ik vond er een cocon-restant van op het achterlijf van een pijlstaartvinder waar de larve verpopt was. Ook vond ik in het potje een dode kever, vermoedelijk een Anthrenus museorum. De larve is wat slanker en kon kennelijk door de kier, maar de uitgekomen kever kon het potje niet verlaten en ging daar dood. De larven zijn erg klein (2 mm) De volwassen kevers hebben ook een geringe afmeting: 2 - 3 mm, maar net te dik om het potje te kunnen verlaten. De foto's hier zijn dus zeer sterke vergrotingen. Hier is nog een foto van een exemplaar van een dergelijk kevertje met wat meer witte vlekken op de schilden en een meer contrastrijke tekening. Ook de poten en antennen zijn anders van kleur en vermoedelijk is dit Anthrenus verbasci. Met een verzamelnaam heten deze kevers ook wel tapijtkevers.

    Hier is nog een kever uit 2020, die in maart in mijn huis liep. Het was een zwanger vrouwtje, te zien aan het achterlijf dat deels achter de dekschilden zat: foto 1, foto 2.




    In september 2020 ving ik enkele Anthrenuslarven, die binnenshuis op de muur liepen. Die verwijder ik altijd, want ze kunnen zeer schadelijk zijn. Ik heb er 2 stuks bewaard in een geventileerd potje en ze een dode vlieg gegeven als voedsel. Na enkele weken nog aangevuld met een dode honingbij. Ik heb er niet dikwijls naar gekeken, maar op 22 februari 2021 waren er imago's in de potjes. Het pop-stadium heb ik dus gemist, maar aan de resten van de cocons te zien leek dat veel op een gemummificeerde larve. Van 1 imago laat ik hier de foto's zien van de larve (4 mm) en het imago. Klik op de naaststaande foto voor de serie Anthrenus verbasci (larve en imago).










    De tapijtkever Attagenus pellio is een stuk groter dan de vorige soort. Deze kever meet 5,9 mm. Het is een mannetje. De vrouwtjes hebben een anders gevormde antenne. Ze zouden net zo schadelijk zijn als de kleinere soorten. Dit exemplaar was al vroeg in het voorjaar (10 maart 2010) in mijn tuin aanwezig. Ze worden veel minder gezien dan de vorige soorten.
    Dit zijn wat extra foto's van deze kever: foto 2, foto 3, foto 4.












    Spekkkevers en/of tapijtkevers zijn niet alleen bekend van vraat aan allerlei natuurlijke materialen zoals katoen, jute en andere vezelstoffen, maar ook van dode dierlijke objecten. Hierboven schreef ik reeds dat insectenzamelingen niet veilig zijn voor de vraatzucht van de larven van deze kevers, maar ook zijn sommige soorten bekend als lijkenvreters, dus van resten van dieren, ook van mensen. Een soort die is vastgesteld op een gemummificeerd menselijk lichaam is Dermestes undulatus. Zie deze voor meer informatie: deze PDF-file
    De onderkant van deze kever is fraai dicht witachtig behaard. Het exemplaar van deze foto's is 7 mm lang. De biologie van deze kevers en dan vooral het larvestadium maakt ze geschikt voor het schatten van de overlijdensdatum van het object waarop ze gevonden worden.










    Deze Bruchus rufimanus wordt ook wel tuinbonenkever genoemd. De kevers van de 'Bruchidae' zijn zaadkevers, die als schadelijk worden beschouwd. Er zijn zo'n 30 tot 40 soorten en ze zijn vooral actief bij planten die wat grotere zaden produceren, zoals die van erwten en bonen. Ik zag van deze soort verschillende exemplaren, zowel op tuinboonplanten als foeragerend op bloeiende peterselie. Voor de voortplanting gebruiken ze waarschijnlijk mijn tuinbonen, peultjes of capucijners, want daar zie ik soms enige schade. Hier zijn nog wat foto's (2010) van een exemplaar dat op mijn tuinbonen zat: foto 1; foto 2; foto 3; foto 4.











    Veel insecten gebruiken voor de voortplanting een waardinsect, waarop ze parasiteren. Denk hierbij aan sluipwespen, koekoeksbijen en -wespen. Daarnaast zijn er zeer veel die commensaal en/of enigszins parasitair leven. Dit zwartspriethommelkevertje (Antherophagus nigricornis) plant zich voort in hommelnesten. Waarschijnlijk is deze kever enigszins commensaal (dus een mee-eter), maar waarschijnlijk ook parasitair. De larven van de kever zouden naast stuifmeel ook broed en was van de hommels consumeren. Na 2010 is de soortnaam gewijzigd in 'pallens' en het beestje wordt dus nu Antherophagus pallens genoemd. De eerdere naam is nu een synoniem en heb ik hier niet gewijzigd.

    Voor het kevertje is het de kunst om een hommelnest te vinden. Andere insecten, zoals de hommelwasmot, doet dat op de geur van het hommelnest. Zij kunnen die zeer goed waarnemen. Deze kever heeft een andere taktiek. Het diertje klimt op een bloem waarop zij hommelbezoek verwacht. Ze zouden enige voorkeur hebben voor lipbloemen, maar ook op andere bloemen kun je ze aantreffen. Zodra een hommel op de bloem komt foerageren bijt de kever zich met haar sterke vertande kaken vast aan een poot of ander lichaamsdeel van de hommel. De hommel waardeert dit niet en probeert de aanklamper te verwijderen, maar dat lukt niet. Uiteindelijk zal de hommel terugvliegen naar het nest met de kever bij zich. Het kevertje wordt daarom ook wel 'liftkevertje' genoemd. Hier zijn nog wat aanvullende foto's van dit kevertje: foto 2; foto 3; foto 4; foto 5.





    De gewone oliekever (Meloe proscarabaeus) plant zich voort via het broed van een aantal bijensoorten. Deze kevers zijn zeer groot (35 mm) en scheiden een bepaalde giftige stof af. Bij aanraking daarvan kan er blaarvorming optreden. Sommige insecten zijn daarop echter weer aangewezen, zoals een knutje, dat dikwijls op deze kevers te vinden is.
    De kevers leggen zeer veel eitjes, meer dan 1000 stuks en daaruit komen zogenaamde triunguline (3-nagelige) larven. Het is een voorstadium van de echte larve. De triunguline larven zijn ongeveer 1,5 - 1,8 mm groot. Ze hebben een bijzondere gewoonte om na uitkomst op planten naar boven te kruipen en daar clusters van enkele honderden exemplaren te vormen. Men veronderstelt wel dat ze door die gezamenlijkheid meer geurstoffen kunnen afgeven, die bijen aantrekken. Het is de bedoeling dat een bij erop landt en direct zal een larve zich proberen te hechten aan de bij. Soms zie je meerdere larven op 1 bij. Ik zag er ook enkele op een mannetje Andrena van een veel te kleine soort. Dat kan dus nooit wat worden. Mannetjes-bijen met keverlarven bij zich kunnen wel bijdragen aan succes voor de oliekever als ze nog zullen paren met een vrouwtje en de soort groot genoeg is. Mannetjes bezoeken geen nesten, maar bij de paring kunnen de larven overstappen op het vrouwtje. Geschikte waardbijen zijn grotere Andrena's (bijv. Andrena vaga), sachembijen en de grote zijdebij.

    In mei 2015 zag ik veel larven op allerlei bijen, ook koekoeksbijen. Als die koekoeken van de 'goede' soort zijn, kan dat een zeer goed resultaat opleveren. Een geschikte waardbij voor de keverlarven is de vrij grote grijze zandbij (Andrena vaga). Die heeft als belangrijkste koekoek de roodharige wespbij (Nomada lathburiana). Op een vrouwtje van die koekoek zag grote aantallen keverlarven: foto 1, foto 2. Een koekoek van een ander genus is de pantserbloedbij (Sphecodes gibbus), waarop ik ook oliekeverlarven vond. Deze koekoek (10,4 mm) parasiteert op grotere bijen van verschillende genera: onder andere op Andrena vaga en Colletes cunicularius.
    Dikwijls zie je de larven op ongeschikte bijen of andere insecten. Bij kleinere bijen zal het succes twijfelachtig of afwezig zijn, bijv. op Andrena ovatula, Nomada fucata (nestparasiet van Andrena flavipes), Sphecodes miniatus (nestparasiet van kleine groefbijen).

    Als de geschikte bij naar haar nest vliegt zal de larve daar loslaten en het ei of de larven van de waardbij opeten. Dan vervelt de larve en krijgt dan een volgend stadium waarbij de poten en andere uitsteeksels merendeels verdwenen zijn. Het wordt dan een pootloze made-achtige larve, die de voorraden stuifmeel opeet, enkele malen vervelt en dan uiteindelijk zal verpoppen in het nest van de waardbij. Veel bijensoorten zijn voor deze grote kevers nauwelijks geschikt en veel van dat soort acties zijn dus gedoemd om te mislukken. Vandaar de enorme aantallen van de triunguline larven in het begin. Om zo veel eitjes te kunnen leggen, moet de vrouwtjeskever zeer veel eten, vooral boterbloemblad. De mannetjes van deze oliekevers zijn veel kleiner, ongeveer 10 mm.
    Zie ook de bijenpagina bij het roodgatje (Andrena haemorrhoa).

    Een interessante andere oliekever is Sitaris muralis, die parasiteert op de gewone sachembij (Anthophora plumipes). De biologie van die kever is net wat anders. De triunguline larven komen ook in het voorjaar terecht in de nesten van de gastheerbij. Ze overwinteren echter niet in die nesten, maar komen al uit in het najaar. Dan paren de kevers en leggen de vrouwtjes een flinke cluster eitjes direct voor de nestopening waar ze uitkwamen. Uit de eitjes komen dan na korte tijd de triunguline larven tevoorschijn en die blijven de gehele winter voor de nestopeningen van de sachembijen liggen. Zodra er in het volgende jaar sachembij-mannetjes uit de broedgangen komen, klampen de keverlarven zich daaraan vast. Als de mannetjes enkele dagen daarna met de later verschijnende vrouwtjes paren stappen de keverlarven over op het vrouwtje. De vrouwtjesbij gaat een broednest maken en stuifmeel verzamelen. Bij die acties komen de larven in de broedcel en stappen dan af. Ze zullen al het voor de bijenlarven bestemde voedsel opeten, groeien, verpoppen en in het zelfde jaar na de zomer al uitkomen. Dan herhaalt zich de cyclus.
    De triunguline larven zijn ongeveer 1 mm lang, maar wat afhankelijk van hoe ze zich uitstrekken. Hier zijn er 3 foto's van: Sitarislarve 1, Sitarislarve 2, Sitarislarve 3.

    En dan is er ook nog de oliekever Stenoria analis. Wat heeft die 'bedacht' om in het juiste bijennest terecht te komen? De strategie lijkt wat op die van Sitaris muralis, maar toch net weer wat anders. 'Bedenken' is natuurlijk niet het goede woord, want het zit in deze kevers allemaal 'ingebakken' en ze hoeven het niet te leren van ouders. Deze oliekever kan wat zuiniger zijn met de eitjes, want ze parasiteren slechts op één bijensoort: de klimopbij (Colletes hederae). De oliekevers leggen hun eitjes aan het eind van de zomer (augustus) op een plant in clusters van zo'n 50 stuks of wat meer. De larven (circa 0,9 mm lang) die spoedig uitkomen blijven ook bij elkaar. Het bijzondere is dat die larven een geur produceren, die zeer sterk lijkt op het feromoon van een bronstig vrouwtje klimopbij (Colletes hederae). Er komen dus mannetjes klimopbijen op af en de triunguline (3-nagelige) larfjes hechten zich met de kaken aan de haren van de bij die op de cluster triunguline larven is geland. Ook de pootjes met nageltjes zijn nuttig om zich in de vacht van een bij te verplaatsen, vast te houden en er niet gelijk af te vallen. Ze zitten zo stevig verankerd in de vacht dat de bij ze niet gemakkelijk kan wegpoetsen. Een mannetje kan zo gemakkelijk 10 keverlarven of meer bij zich hebben. De keverlarven zitten vooral op de onder-achterkant kop. Mannetjes klimopbijen komen uit in de tweede helft van augustus en dat past dus heel goed voor de keverlarven, want die zijn er dan ook. Als de mannetjesbijen gepaard hebben kan je ook op vrouwtjes één of meer keverlarven aantreffen, maar minder dan op mannetjes. Via de paring komen de keverlarfjes dus op de vrouwtjes klimopbij terecht en bereiken zo de nestholte van de bij om daar verder te groeien en te verpoppen. Pas in de loop van de volgende zomer worden de nieuwe oliekevers actief, net voor het verschijnen van de klimopbijen.



    Een mooi gekleurde kever is de mierenkever (Thanasimus formicarius). De volwassen kevers jagen op kleine insecten en hun larven. De onderkant, die hier niet te zien is, heeft dezelfde bruinrode kleur als de thorax. Het dier meet ongeveer 10 mm. De larven van deze kevers leven in vermolmd hout en eten voornamelijk larven van schorskevers. Het dier wordt mierenkever genoemd, omdat de lichaamsbouw en de plaatsen van de poten er iets op lijken, maar verder hebben ze er geen relatie mee.












    Deze kleine kever zie ik al gedurende enkele jaren op bodems van bijenkasten. Eerder heb ik er ook enkele gezien aan de binnenkant van het raam van mijn keuken en ze lijken dus niet sterk gebonden aan bijenkasten. Deze kleine kever (2,2 - 2,5 mm) is een exemplaar uit het geslacht Cryptophagus (familie Cryptophagidae, dwergschimmelkevers). Een kenmerk vormen de verdikkingen aan de punten van het pronotum (halsschild). Aan de zijkanten van het halsschild zit ook nog een doorn. De laatste 3 segmenten van de antennen zijn verbreed. Op de elytra (dekschilden) zit aan de zijde van het scutellum (schildje) een donkerkleurige (doorschijnende) driehoek. In Nederland zijn er ruim 80 soorten in diverse geslachten en hoewel deze algemeen lijkt voor te komen, is het een berucht moeilijke familie. De soortnaam is alleen met onderzoek van het mannelijk genitaal te bepalen. Het zijn dieren die graag in een vochtig, donker milieu verkeren. Ze leven van schimmels en hun sporen. Enkele soorten zijn bijvoorbeeld ook te vinden op paddestoelen en in de bovenste bodemlaag. Soms zijn ze ook binnenshuis actief als er voldaan wordt aan de gewenste leefomstandigheden. Dan kunnen er soms tientallen tegelijk worden waargenomen. Ze zijn niet schadelijk, maar vocht en schimmel zijn dat uiteraard meestal wel in een huis. Enkele soorten zijn bekend van hommel- en wespennesten, waar ze leven van schimmels en organisch afval.

    Dit is de kever Cryptophagus uncinatus (syn.: C. postpositus), die bij mij in de tuin ondermeer leeft op de bodems van honingbijenkasten. Op grond van waarnemingen van de laatste 100 jaar is dit diertje uitermate schaars. In 1937 is 1 ex. voor het laatst gevangen; daarvoor in 1902 ook nog 1 exemplaar. In Zuid-Europa zijn ze algemeen en tot voor kort dus in Nederland zeer zeldzaam. Bij mij zijn ze echter momenteel zeer algemeen, want ik ving in december 2008 ruim 100 exemplaren voor onderzoek, determinatie en collecties (det. dr. Oscar Vorst). De klimaatopwarming zal vermoedelijk een opschuiving van de soort in noordelijke richting hebben veroorzaakt. Last van de kou hebben ze geenszins, want op de eerste vangstdatum (12 dec. 2008) was het 1° C en ik zag veel larven en ook enkele zwangere vrouwtjes. Ze waren dus gewoon actief. Later in december heb ik er opnieuw gevangen toen het zelfs vroor. Ik verwijderde via de vliegopening dode bijen van de bodem. Daar was ijsvorming door condens en daartussen vond ik een 20-tal kevers die levend bleken te zijn. Ze zijn op de bijenkastbodems het meest actief in de winterperiode, als de bijen de bodem niet schoonhouden, waardoor schimmels meer kansen hebben op het substraat van wasmul en ander organisch afval. Een aantal larven heb ik uitgekweekt op een substraat afkomstig van een bijenkastbodem. Dat was succesvol, want ik kreeg 7 weken na de start meer dan 20 adulte kevers te zien in mijn kweekbakje. Op dat moment vond ik ook nog poppen (2 mm) van deze kever en die fotografeerde ik met dit resultaat: foto vanaf de zijkant; foto onderzijde; foto bovenzijde. Bij de laatste foto ligt er voor de pop nog een eitje. Mogelijk hebben de ontpopte kevers direct gepaard en zijn de vrouwtjes snel aan de leg gegaan.

    Een verwante soort van dit genus is al langer bekend als bewoner van o.a. bijenkasten, maar bijv. ook van roofvogelnesten. Dat is Cryptophagus scanicus die in geringere aantallen ook bij mij aanwezig is. Deze C. scanicus is een fractie kleiner dan C. uncinatus (2,0 - 2,3 mm) en heeft merendeels donkere elytra, dikwijls met roodbruine vlekken op de voorhoeken. De verdikkingen op de voorpunten van het halsschild zijn wat meer afgevlakt. Ze leven op dezelfde wijze van schimmels en dergelijke. Ze kunnen zeer goed vliegen en hebben relatief grote vleugels: meer dan 2 maal zo lang en breed als de elytra waaronder ze opgevouwen zijn in rust.

    In een monster van 30 kevers, waarvan ik veronderstelde dat het allemaal C. uncinatus waren, bleken 5 exemplaren een andere soort te zijn: Cryptophagus saginatus. Daarvan heb ik slechts weinig foto's, maar de verschillen met uncinatus en scanicus zijn er wel op te zien. Bij scanicus heeft een uitgekleurd exemplaar altijd donkere elytra (dekschilden); jonge exemplaren hebben die verdonkering nog niet en dan moet dus gelet worden op morfologische kenmerken: scanicus heeft een meer driehoekige doorn midden op de zijkant van het pronotum (halsschild), die naar buiten uisteekt. Bij saginatus is die doorn naar achter gericht en veel smaller en wat kleiner, zie hier voor saginatus en deze foto van een niet uitgekleurde man scanicus.
    Het verschil met uncinatus is de bij die soort nadrukkelijk uitstulpende hoek en de aldaar iets naar boven ingebochte rand van het pronotum, zie deze foto van een uncinatus. Bij die laatste soort is er op de voorzijde van de elytra meestal een donkere driehoek zichtbaar over de gehele breedte van de kever.
    Over de Cryptophaguskevers en andere medebewoners in bijenkasten schreef ik begin 2010 een artikel in het Vlaams Imkersblad.



    Er zijn nog meer keversoorten die vrij klein zijn en merendeels van schimmels leven. Het geslacht Cartodere (familie Latridiidae) omvat in Nederland slechts 3 soorten, waaronder deze Cartodere bifasciata. Deze is 2,1 mm lang en ook de andere Cartoderes hebben ongeveer die afmeting. Je ziet ze dus snel over het hoofd. Hier is het diertje nogmaals (iets beter) vanaf de bovenkant te zien.

    Een andere soort (Cartodere nodifer) komt bij mij ook voor op de bodems van bijenkasten in de winterperiode, als het wat vochtig is en er wat afval op de bodem ligt dat kan schimmelen.











    Tot de familie van de Latridiidae behoren in Nederland 10 geslachten met totaal 46 soorten. Het zijn allemaal kleine kevers, waarvan er vele van schimmels en afval leven. Ook de Cortinicara gibbosa (genus Cortinicara) behoort ertoe. Deze kevers zijn slechts 1,7 mm lang en een moeilijk fotografie-object. Ze zijn dikwijls wat roodbruin van kleur, maar ook donkerder exemplaren komen voor, zoals deze.












    Veel kevers hebben glanzend gladde dekschilden. Deze ruigkever (Lagria hirta) heeft opvallend sterk behaarde rugschilden. Het is een middelgrote kever van ongeveer 7 à 8 mm lengte (zonder de antennen). Ze zijn te vinden op allerlei vegetatie. De larven leven in de hoogste bodemlaag, onder gevallen blad of andere plantenresten. De soort is gemakkelijk te verwarren met de look-a-like: Lagria atripes. De verschillen zijn niet erg groot: atripes heeft een halsschild dat iets langer dan aan de bassis breed is; bij hirta even lang als breed. Lagria atripes heeft een ooguitranding om de antenne heen tot ongeveer tweederde van de breedte aan de uiteinden; bij hirta is dat ongeveer ruim de helft. Dat zijn allemaal kenmerken die nauwelijks scoren, omdat er variatie in zit. Lagria atripes is wel een voorjaarssoort; hirta meer van de zomer, maar ook dat is niet meer dan een indicatie. Het belangrijkste kenmerk is de punctering van het pronotum (halsschild): bij een vrouw hirta dicht en grof gepuncteerd; bij een vrouw atripes fijne punten, afstand tussen de punten groter dan de puntdoorsnede. Er is voor het verschil tussen man en vrouw wel een goed kenmerk dat zeer duidelijk is: het laatste antennesegment is korter (vrouw) of langer (man) dan de voorgaande 3 samen. De foto's van de kever, die ik hier nog toon zijn dan allemaal vrouwtjes (hirta): 2006, 2011-1, 2011-2.
    Hier volgen nog wat foto's van een vrouw Lagria atripes (zie punctering pronotum) uit het voorjaar 2019: 2019-1, 2019-2, 2019-3, 2019-4, 2019-5, 2019-6.







    Door deze insectenwebsite kreeg ik eerder vrij veel vragen over insecten. Momenteel verwijs ik meestal naar Waarneming.nl dat geschikter is voor die vragen. Meestal gaat het om de naam, maar soms ook over hoe ze te bestrijden als duidelijk is wat het is. Bestrijdingsadviezen geef ik echter niet, al weet ik ook wel dat sommige soorten wel eens lastig kunnen zijn. Voor het merendeel valt het echter reuze mee.
    In september 2008 kreeg ik een vraag van een inwoner van Borgloon (Be), die steeds kleine (2 mm) insecten in zijn huis had. Hij bewoont een huis, dat ook lemen wanden heeft, zoals die in vakwerkhuizen worden gemaakt. Ik kon het diertje niet direct thuisbrengen, ook omdat de bijgeleverde foto niet zo veel details vertoonde. Ik heb hem toen verzocht enkele exemplaren op te sturen. Toen het kevers bleken te zijn heb ik navraag bij keverexperts gedaan en dat leverde op dat het om zg. ronde diefkevers (Gibbium psyloides) ging. De experts waren direct enthousiast, want die kom je in Nederland niet veel tegen. Ze wilden ze graag hebben voor hun verzameling.
    Ze komen meestal plaatselijk talrijk voor en zijn meer hinderlijk dan schadelijk. De larven leven merendeels in organisch afval, ook in textiel. Het is heel goed mogelijk dat de lemen wanden van het huis voldoende voeding bieden aan de larven. Daar is immers allerlei organische stof zoals stro in verwerkt. Schade zullen ze nauwelijks geven, maar de hinder van de beestjes in huis is wel lastig.







    Enkele van de soorten klopkevers (Anobiidae) zijn zeer schadelijk voor woningen, meubels, kunstwerken e.d. Dat betreft dan met name de grote en kleine klopkever en de bonte klopkever. We kennen ze beter als houtworm. Je ziet de schade pas als de kever verpopt is en de vraatgang verlaat. Dan is er ook meestal molm te zien, maar de schade is dan al aangebracht in de vrij lange tijd (enkele jaren) dat de larven in het hout gangen knagen. Ze hebben een voorkeur voor oud dood hout en de mens gebruikt dat nu eenmaal in ruime mate.
    Deze klimopkever (Ochina ptinoides) behoort ook tot deze familie, maar is van een ander geslacht (genus). In mei-juni van ieder jaar zie ik deze kevertjes (3 mm) op het blad van klimop. Aangezien ik veel klimop heb, heb ik ook veel van deze kevers. Schade is er niet van te zien. Ik moet meer moeite doen om de klimop in toom te houden. Met wat moeite ben ik er in geslaagd een opvliegende klimopkever te fotograferen. Hier is nog een andere opvliegende klimopkever te zien.
    Klopkevers heten zo, omdat ze met de kop en het halsschild kloppende bewegingen maken op het hout. Dat doen ze om elkaar (manetjes en vrouwtjes) te vinden voor de paring. Men heeft hier vroeger in bijgeloof de betekenis aan gegeven dat, als je dat waarnam, je niet lang meer zou leven. Ze werden dan ook wel doodskloppertjes genoemd, maar uiteraard geheel ten onrechte, want het heeft met de mens niets te maken.






    Een andere soort die ook tot de klopkevers behoort is Hedobia imperialis. Het is een houtwormsoort, waarvan de larven gangen knagen in oud hout. In Nederland komen ruim 30 soorten klopkevers voor. Op de dekschilden heeft deze soort een fraaie tekening. Hier zijn nog enkele aanvullende foto's: foto 2; foto 3; foto 4.













    Veel soorten klopkevers (Anobiidae) worden als schadelijke insecten beschouwd. De wereldwijd verspreide Tabakskever (Lasioderma serricorne) is ook zo'n kever. De larven leven van allerlei organische producten, zelfs ook dierlijke. Ze zijn onder andere zeer schadelijk in opgeslagen tabak, maar zijn niet kieskeurig, want ook gedroogd fruit en tarwebloem versmaden ze niet. Met deze kevers zijn zeer veel experimenten uitgevoerd om de biologie te doorgronden en te bepalen waarop de larven het beste gedijen. Dat bleek in laboratoriumomstandigheden niet op tabak te zijn, maar op tarwebloem. Zoek met Google met de naam 'Lasioderma serricorne' en je vindt tientallen onderzoeksrapporten. De volwassen kevers eten niet van het substraat. Wat ze wel eten is onduidelijk. De onderzoeken waren uiteraard gericht op het vinden van de beste bestrijdingsmethode.

    Ik vond van deze soort circa 25 exemplaren in een appartement in Berlijn, maar ze komen ook in Nederland en België voor. Het was de achterkant van de 1e verdieping, die boven de keuken en afvalbakken van een restaurant gesitueerd was. Daar werden veel broodsoorten en bakproducten aan klanten geserveerd op een uitgebreid terras aan de straatzijde. De huismussen waren er dagelijks te vinden om kruimels op te pikken. Vermoedelijk was er tussen de keitjes van de bestrating (en misschien ook in de afvalbakken zelf) een zeer goede voedingsbodem voor de larven van deze kevers. Het was één van de vele restaurants in die buurt en ook als je zelf de hychiëne hoog in het vaandel hebt staan, kan een ander die het minder nauw neemt, de populaties van deze kevers stimuleren.
    De kevers hebben een bijzonder uiterlijk door het sterk gewelfde halsschild. Ze kunnen ook goed vliegen en dat maakt verplaatsing gemakkelijk. Ze zijn 3 tot 3,5 mm lang, zie foto 2. De antennen hebben leedjes die op driehoekjes lijken. Hier zijn nog 2 aanvullende foto's van deze kever: foto 3, foto 4.



    De kever Cyphon laevipennis behoort tot de Scirtidae (moerasvlokevers). Het beestje is 3,2 mm lang. Het zat bij mij binnenshuis op een vensterbank en is waarschijnlijk op kleding mee naar binnen gekomen. De meeste kevers die naar vlooien zijn genoemd kunnen goed springen en hebben dikwijls dikke achterdijen om die sprongen te kunnen maken. Bij deze zag ik dat niet zo nadrukkelijk. Op deze foto zijn de poten wat beter te zien. Deze soorten worden ook wel moerasweekschildkevers genoemd. Ze leven graag op moerasplanten als riet en lisdodde.












    Als diervoeder voor vogels en reptielen worden veel meelwormen gekweekt. Ze leven van meel van diverse granen. Ik zie ze wel eens onder de voerbak van mijn kippen. Als je die larven voldoende tijd geeft om te verpoppen en volwassen insect te worden, krijg je de meeltor (Tenebrio molitor) te zien. Het zijn kevers met opvallend hoekige halschilden en zwarte dekschilden, waaronder oranje kleuren te zien zijn als ze vliegen. Dat kunnen ze goed en zo verspreiden ze zich. Deze vond ik in mijn bloementuin.












    Deze frambozenkevers (Byturus tomentosus) hebben het hier gezellig met elkaar op een boterbloem. Het lijkt een soort paringsritueel waaraan veel exemplaren meedoen. De kevers zijn bekend van bramen en frambozen. De larven vreten de bloembodems aan, waardoor die misvormd worden. De volwassen kevers vreten ook aan blad en bloemen, maar lusten ook wel stuifmeel. Door de vraatschade is deze keversoort niet geliefd bij kwekers van klein fruit.













    Een uitgebreide familie met diverse geslachten vormen de glanskevers (Nitidulidae). Ze worden ook wel bloemenkevers genoemd. Dit is de Glischrochilus quadrisignatus, zo genoemd naar de 4 vlekken op de dekschilden (elytra). In Nederland zijn er van dit geslacht 4 soorten, die allemaal een iets andere vlekkentekening hebben. Sommige glanskevers zitten op bloemen, andere foerageren op fruit. Deze soort vertoeft graag onder de schors van naaldbomen. Ze zonnen graag op de stammen. Ze zijn meer bekend uit het midden en oosten van Nederland en minder uit het noorden en alle kustprovincies. Deze was echter aanwezig bij mij in Zeeland. Een soort met rode vlekken is Glischrochilus hortensis, die ook in mijn tuin te vinden is.
    Ook het genus Meligethes behoort tot de glanskevers. Deze Meligethes spec. vond ik in 2018 op Lathyrus in mijn tuin.










    Ook deze Epurea unicolor is een glanskever, maar dan van een ander genus. Ze zijn slechts 3 mm lang. De dekschilden hebben wat donkere vlekken. De schilden reiken niet tot het eind van het achterlijf. Opvallend bij deze soort is dat het eerste antennelid een bladvormige verbreding heeft. Waar deze vandaan kwam weet ik niet. Hij zat binnenhuis en is vermoedelijk op mijn kleren mee naar binnen gekomen.
    Hier zijn nog enkele aanvullende foto's: foto 2; foto 3; foto 4.












    De glanskever Soronia grisea glimt niet zo sterk als je zou denken bij deze naam. Het is een dier dat op boomschors een zeer goede schutkleur heeft. De kever is ongeveer 5 mm lang. Ze zitten dikwjls onder losse schors van bomen. Larven zijn gevonden op aardappelgallen (Biorhiza pallida).













    Streepglanskevers zijn sterk glimmend en hebben op de dekschilden aan de binnenzijde enkele verdikte strepen lopen. Deze Olibrus corticalis zag ik in de duinen van Oranjezon op Boskruiskruid. De kevers zijn bekend van hun voorkeur voor dergelijke composieten. Het zijn kleine dieren van slechts gemiddeld 2,3 mm lengte en ze vallen dus niet zo op.
    Hier zijn nog wat extra foto's van deze kevertjes: foto 2; foto 3; foto 4; foto 5; foto 6.












    De familie Leiodidae heeft een sub-familie Cholevinae, die men 'kaaskevers' noemt. Het geslacht Choleva heeft hier enkele tientallen soorten. In mijn tuin zag ik in 2009 deze Choleva angustata. Het beestje was 5,8 mm lang.













    Een andere Choleva-soort zag ik op 17 oktober 2015 op het strand van Westkapelle. Er waren er vele tientallen, lopend en veel vliegend. Het leek een soort trekbeweging, maar daarvoor was het misschien wel een wat late datum in het seizoen. Het is Choleva glauca. Het is een soort die graag nestelt in holen van zoogdieren als konijnen en muizen. Hier zijn nog 3 aanvullende foto's: foto 2, foto 3, foto 4.













    Glimwormen zijn intrigerende dieren. Bij de meeste soorten geven de vrouwtjes 's nachts lichtsignalen om mannetjes te lokken. Ze kunnen het lichaam laten opgloeien. Bij deze glimwormsoort (Phosphaenus hemipterus) is dat anders. Ook hier zijn de vrouwtjes merendeels 's nachts actief maar gloeien niet. Ze geven geurstoffen (feromonen) af om de mannetjes te lokken. Ze heten kortschildglimworm en dat is goed te begrijpen als je het dier ziet. De vrouwtjes hebben overigens een meer larveachtig uiterlijk. Het mannetje van deze foto's is 8,6 mm lang. Ik zou 's nachts in mijn tuin eens moeten zoeken naar een vrouwtje, maar dat is vermoedelijk nog niet zo gemakkelijk.


      Terug naar HOME

      Wantsen

      Bijen en hommels

      Wespen

      Zweefvliegen

      Overige vliegen

      Dagvlinders

      Nachtvlinders

      Libellen en juffers

      Overige insecten, spinnen, teken en andere geleedpotigen

      Terug naar boven