De dikkopjes zijn soms lastig uit elkaar te houden, omdat de kleuren niet steeds gelijk zijn. Dit is een exemplaar van het groot dikkopje (Ochlodes sylvanus), dat wat vaal is uitgevallen, maar wel in mooi strijklicht voor mij poseerde. Meestal zijn ze wat meer vosbruin van kleur, zoals dit vrouwtje, dat ik eerder al eens in mijn tuin zag. Een vers mannetje van deze soort is meestal heel kleurig, zoals dit exemplaar van juni 2007, waarbij de androconiënvlekken op de voorvleugels goed zichtbaar zijn. Eerder was de naam: Ochlodes veneta. Tegenwoordig is de gebruikelijke naam Ochlodus sylvanus. Naamswijzigingen zijn helaas schering en inslag en voor de leek wordt het er niet eenvoudiger mee als er ook synoniemen in omloop zijn. Bij deze soort zijn minstens 5 wetenschappelijke namen in omloop. Dit vrouwtje was op 4 juli 2022 in mijn tuin.
Het bruin dikkopje (Erynnis tages) was vroeger veel algemener dan het nu (2017) is. Alleen in Zuid-Limburg en dan geconcentyreerd op de kalkgrashellingen van vooral de Sint Pietersberg zijn ze nog te zien. Toen ik daar in mei 2017 zo'n helling bezocht om naar solitaire bijen te kijken, zag ik diverse exemplaren van deze inmiddels zeldzame vlinder vliegen. Ook het zeldzame kaasjeskruiddikkopje zou er voor moeten komen, maar die zag ik nog niet, misschien in een volgend jaar.
De atalanta (Vanessa atalanta) is een trekvlinder. Deze dagvlinder wordt ook wel nummervlinder genoemd vanwege cijfers die in de ondervleugel te zien zouden zijn. Daarvoor moet je echter wel veel fantasie hebben. De letter C bij de gehakkelde aurelia is veel duidelijker. De vlinders zijn dol op zoetigheid. Je kunt ze veel zien op afgevallen fruit, maar ook de nectar van bloemen versmaden ze niet. De rupsen leven voornamelijk op brandnetel. Ze zijn in staat om van de Sahara naar Scandinavië te trekken met de zuidelijke wind. Onderweg komen de vlinders tot volwassenheid en leggen eitjes op de waardplanten. In 2019 zag ik een rups van deze vlinder in mijn tuin. De vlinders die daaruit voortkomen proberen in het najaar weer zuidelijk te trekken, maar dat mislukt voor een groot deel vanwege de dan heersende te lage temperaturen. Hier kunnen ze niet overwinteren, zoals de dagpauwoog, kleine vos en gehakkelde aurelia wel doen. De atalanta's trekken solitair. Een andere trekvlinder is de distelvlinder (Cynthia cardui), die in groepsverband trekt.
Een andere trekvlinder is de distelvlinder (Cynthia cardui), die in groepsverband trekt. De vlinder zit bij mij graag op verbena, heelblaadje, buddleja, sedum, rode zonnehoed en rudbeckia. Ook rottend fruit wordt niet versmaad. Het zijn mooie vlinders, die in sommige jaren redelijk talrijk zijn. Deze vlinder is minder aan brandnetel gebonden dan atalanta, dagpauwoog en kleine vos. De rupsen kunnen ook veelvuldig aangetroffen worden op andere planten, in het bijzonder op distels, waaraan de vlinder zijn naam dankt. Ook de vlinder zit graag op distelbloemen. Deze rups zat in mijn tuin op heelblaadje.
In het voorjaar 2009 was er een zeer sterke trek van deze vlindersoort. Dat was jarenlang niet meer voorgekomen. In april had ik al diverse exemplaren in mijn tuin en op 21 mei telde ik er meer dan 20 tegelijk. Hier is een van die vlinders te zien bij het foerageren op Phuopsis. In het najaar zitten ze graag op bloeiende klimop. In mijn tuin zitten ze ook graag op Echinacea purpurea (rode hoed).
De kleine vos (Aglais urticae) is de laatste jaren in mijn tuin zeer schaars geworden. Vroeger was deze soort zeer talrijk en dan zag ik er wel 20 tegelijkertijd. Soms lijkt de soort zich tijdelijk wat te herstellen en zag ik er weer redelijke aantallen van. Toch blijft het gemiddeld een sterk teruggelopen soort, die kennelijk kwetsbaar is. De rupsen leven op brandnetels. De laatste seizoensgeneratie van deze vlinders overwintert tot het volgende voorjaar op dezelfde wijze als dedagpauwoog in schuren en op zolders. Hier is de zijkant van de vlinder te zien en hier nog een keer vanaf de bovenkant. De poppen van deze vlinder kunnen prachtig goudkleurig zijn.
De zomer van 2013 liet weer eens ouderwetse aantallen kleine vossen zien in mijn tuin. Op bepaalde momenten waren er ongeveer 40 tegelijkertijd. Ik zag ook een vrouwtje dat begonnen was met het afzetten van eitjes op brandnetelblad. Daar zijn dit enkele foto's van: ei-afzet 1, ei-afzet 2, cluster eitjes, uitkomende larfjes, cluster larfjes.
Als de rupsjes uitkomen blijven ze nog enige tijd bij elkaar in een spinsel. Pas als ze wat gegroeid zijn verspreiden ze zich.
De gehakkelde aurelia was vroeger in mijn tuin een zeldzame vlinder. Vanaf ca. 1990 zien we de vlinder jaarlijks in enkele exemplaren, ook vroeg in het voorjaar. Dat zijn dus vlinders die hebben overwinterd. Aan het eind van de zomer zoeken ze een geschikte plek op om de winter door te komen. Ze schijnen meestal niet te overwinteren in gebouwen, maar in holle bomen of laag bij de grond tussen dichte struiken en grassen. De wetenschappelijke naam van de gehakkelde aurelia is duidelijk op het uiterlijk van de ondervleugel gericht: Polygonia c-album. De witte letter C is altijd markant aanwezig. De schutkleur samen met de sterke inbochtingen op de vleugelranden geeft een fantastische camouflage. Het dier lijkt op een dood gerafeld blad. De rups van deze vlinder is minder aan brandnetels gebonden dan die van de kleine vos en de dagpauwoog. De oranje-bruine kleur van de vlinder is naast wit en zwart al op de rups te zien. De oranje kant is de voorkant van de rups die veel-puntige uitsteeksels heeft. Ik vond hem bij mij in de tuin op witte bes. Ook andere waardplanten worden als voedsel voor de rupsen gebruikt, waaronder wilg en iep.
Het landkaartje (Araschnia levana) is een bijzondere vlinder die in de voorjaarsgeneratie (half mei) geheel anders van kleur is dan in de volgende generatie. In het voorjaar overheerst op de bovenvleugel de kleur oranje, daarna zwart en wit. De vlinder dankt zijn naam aan de landkaartachtige structuur van de ondervleugel. Vlinders hebben maar een beperkte levensduur. Als ze niet overwinteren zijn ze aan het eind van de zomer afgevlogen. Dit exemplaar is daar een duidelijk voorbeeld van. De vleugels zijn rafelig geworden en sommige stukken ontbreken. In de najaarszon tracht het insect nog wat warmte op te doen en nectar te vergaren.
Op 4 mei 2015 zag ik dit exemplaar in de Biesbosch: zij-aanzicht, boven-aanzicht.
De voorjaarsgeneratie is altijd heel gaaf, want ze overwinteren als pop en komen dus pas in het voorjaar uit.
Tot de schoenlappersfamilie behoren veel van onze bekende dagvlinders, zoals kleine vos, gehakkelde aurelia en landkaartje. Ook de dagpauwoog (Aglais io) behoort er toe. Deze vlinder is in onze streken het gehele jaar aanwezig, zij het dat in de winter slechts stil wordt gewacht op hogere temperaturen om weer uit te vliegen. De vlinder kan dus vorst verdragen. Bij mij hangen er ieder jaar aan het dakbeschot van mijn schuur, die een permanente opening heeft. Na de winter kun je ze zonnend aantreffen om wat energie op te doen. Verse exemplaren zijn echter wat dieper van kleur. De onderkant van de vleugels van deze vlindersoort is donker. De rupsen leven op brandnetel, waarop dan soms ook de vervellingsresten zijn te vinden. Als de rupsen volgroeid zijn, zoeken ze een plek om te verpoppen. In augustus 2020 liep deze rups op de muur naast mijn voordeur. Dat is ongeveer 5 meter verwijderd van de plek waar ik ieder jaar brandnetels laat staan voor vlinderrupsen. Ze lopen dan een paar meters op de muur naar boven en verpoppen onder de dakgoot of onder de dakpannen. Met enig geluk kan dat goed aflopen. Mezen willen onder de goot ook nog wel eens foerageren. Deze rupsen hebben harde stekels op het lijf, maar een koolmees zal daar weinig last van hebben denk ik.
Ook in 2021 had ik succes met de brandnetels. Er was een mooi groot nest van ruim meer dan 100 rupsen. Ze beginnen in een spinsel. De massa rupsen geeft bescherming en ook het spinsel doet dat. Hier zijn ze nog bij elkaar te zien: foto 1, foto 2, foto 3.
Na circa 10 dagen verspreiden de rupsen zich en na nog enkele dagen zijn ze volgroeid (ongeveer 5 cm lengte) en zoeken ze een plek om te verpoppen. Die poppen zullen dan na enkele weken uitkomen en de vlinders die daaruit ontstaan zullen overwinteren en het volgend voorjaar weer uitvliegen. Op 12 september 2021 zag ik een fraai vers imago van de dagpauwoog in de tuin. Misschien een snelle verpopper?
Om veel vlinders in de tuin te hebben is het bevorderlijk dat ook veel voor vlinders aantrekkelijke planten in de tuin bloeien. Goede vlinderplanten zijn onder andere: Echinacea purpurea, Rudbeckia- en Helleniumsoorten, Telekia speciosa, Lysimachia clethroides (woekeraar!), Agastache 'Blue fortune', Sedum spurium, Buddleja en Verbena bonariensis. De laatste is de beste van alle. De verbena bloeit zeer lang, van juni tot oktober en is een gemakkelijke groeier. Ze zaaien zich hier en daar uit en ik laat ze maar wat doen. De bloemen van de verbena hebben een aantrekkelijke kleur, die gemakkelijk bij andere past. Ze worden tot ongeveer 1,50 m. hoog en vergen niet veel ruimte, want ze hebben een ijle groeiwijze. Steunen is niet nodig want de stengel is stevig. Ze kunnen dus gemakkelijk achterin in een border staan, maar liefst wel in de zon. Ook andere vlinders dan de 'gewone' dagvlinders laten zich op de bloemen van de verbena zien, bijvoorbeeld de fraaie kolibrievlinder.
Vanaf midden mei tot ver in augustus zijn er in mijn tuin veel licht gekleurde blauwtjes aanwezig. Het zijn de zogenaamde boomblauwtjes (Celastrina argiolus). Ze lijken bestoven met poeder. De bovenvleugel van een vrouwtje heeft een donkere rand; van een mannetje is de bovenvleugel geheel blauw, maar die zijde van de vleugels laten ze niet dikwijls zien. Hier is nog een foto van een parend stel.
Het icarusblauwtje (Polyommatus icarus) is een ander lid van de blauwtjesfamilie dat ook mijn tuin aandoet. Ze zijn er al in mei. Deze foto laat een vrouwtje zien. De mannetjes zijn op de bovenvleugels violetblauw. De rupsen van deze kleine vlinders leven op vlinderbloemigen, zoals rolklavers. De vlinders foerageren er ook graag op. Deze soort heeft altijd 2 witomrande vlekken aan de onderkant van de voorvleugel boven de vleugelwortel, die andere blauwtjes missen. Ik laat hier nog een ander vrouwtje zien vanaf de zijkant. Hier zijn ze parend te zien.
Het bruin blauwtje (Aricia agestis) was vroeger een zeldzame verschijning in mijn omgeving. Ze zijn bekend als schaarse standvlinder van de duinen. Ze lijken de laatste jaren wat te zijn toegenomen, want ik zie ze meer, zelfs in mijn eigen tuin, die op ruim 3 km afstand van de duinen ligt. Ze hebben van mei tot oktober 2 of 3 generaties. De rupsen leven op ooievaarsbekken. Mannetjes en vrouwtjes hebben ongeveer dezelfde tekening, maar mannetjes zijn meestal wat feller gekleurd, zoals dit exemplaar. Ze lijken wat op een vrouwtje van het icarusblauwtje, maar missen de 2 wortelvlekken op de achterkant van de voorvleugel. Dit exemplaar hangt te slapen aan een takje lavendel in mijn tuin. Van het icarusblauwtje zijn ze ook te onderscheiden door de witte vleugelranden, die een geblokte indruk geven door de doorlopende aders, wat bij het icarusblauwtje anders is.
Deze vlinder is volgens de gidsen bekend van grazige plekken. Bij mij in de buurt ken ik ze merendeels van de duinen, tot aan de zeereep, maar een enkele waagt zich ook wel meer binenlands, zoals dit exemplaar in mijn tuin op Phuopsis stylosa. Het is de kleine vuurvlinder (Lycaena phlaeas), die in Nederland 3 generaties heeft. De 2e generatie vliegt in de zomer en is iets groter van formaat, al blijven het relatief kleine vlinders met een maximale spanwijdte van ruim 3 cm. De geslachten zijn ongeveer gelijk. De onderkant van de voorvleugel heeft ook een oranjerode kleur met zwarte stippen. De onderkant van de ondervleugel is merendeels grijsbruin. De vlinders leggen de eitjes graag op zuringplanten, waarop de rupsen voortreffelijk groeien. Ook in een zeer droge biotoop zie ik ze in redelijk grote aantallen. Dat is bijvoorbeeld in de duinen en in het bos van Clinge op de kalere stukken, zoals dit exemplaar. In mijn tuin is dit een vlinder die zich wat uitbreidt. Deze zag ik in 2018, maar er waren er meer.
Witjes zijn in de moestuin bij mij eigenlijk niet welkom. Vooral het groot en klein koolwitje geven veel schade aan koolplanten. Dat zijn kruisbloemigen (cruciferen) die zeer aantrekkelijk voor deze vlinders zijn. Ze herkennen de planten zeer snel als geschikt en zijn fanatieke eitjes-legsters. Het klein koolwitje (Pieris rapae) leeft in ons land in maximaal 4 generaties van maart tot november. Soms gedragen ze zich als trekvlinder. Dan vliegen ze in zwermen van grote aantallen naar andere streken. Van dit parend stel is hier nog een andere foto. Van een late generatie in november 2013 maakte ik deze foto's van rups en poppen: rups, verse pop, uitgeharde pop.
Daarna heb ik wat poppen verzameld, die aan een kozijn van mijn woonkamerraam hingen. De rupsen hadden gefoerageerd op mosterdplanten die daaronder stonden. Ik heb de poppen met wat knutsellijm aan een takje gemonteerd en het geheel in een geventileerde pot in de schuur bewaard. Eind maart 2014 heb ik ze in de woonkamer gezet. Daar is het veel warmer en begin april kwamen de eerste vlinders uit. Ik heb ze alle losgelaten. Dit zijn er 2 foto's van: foto 1, foto 2.
Het klein koolwitje wordt geparasiteerd door diverse sluipwespen, zie verder bij de sluipwespen.
Het groot koolwitje (Pieris brassicae) is een slag groter dan de kleine familiegenoot. Dit is de rups van het groot koolwitje op een houwtje van look-zonder-look en hier is de pop te zien hangend aan de onderkant van een blad van groene kool. Op koolbladen zitten ze dikwijls massaal en de eitjes worden door het groot koolwitje meestal in grote groepen afgezet onderaan de bladeren. De eitjes hebben een prachtige structuur. Ook de rupsen zitten in een jong stadium in grotere groepen bij elkaar. Hier zijn ze iets ouder.
De rupsen van het groot koolwitje worden dikwijls geparasiteerd. Je kunt dit herkennen als de rups nog probeert een plekje te vinden om te verpoppen, maar dan niet meer verder kan, omdat inmiddels vitale delen van de rups zijn aangevreten. Dikwijls zijn het sluipwespen die deze rups belagen, maar ook bepaalde sluipvliegen gebruiken deze als gastheer. De sluipwespen maken cocons buiten de rups. Van de soort die ik enkele keren zag, waren die cocons helder geel. Toen ik zo'n cluster cocons probeerde uit te kweken kwamen er 20 sluipwespjes van 3-4 mm lengte uit en 1 sluipvlieg (Phryxe nemea). De wespjes hebben lange antennen en een duidelijk pterostigma in de vleugel. Het is de algemeen voorkomende sluipwesp Cotesia glomerata (det. dr. Hans Smid). Ze behoren tot de schildwespen (Braconidae). Het genus Cotesia omvat hier ongeveer 40 soorten. De larven van het groot koolwitje worden zeer veel geparasiteerd, soms bijna allemaal. Er zijn er echter veel en er blijven genoeg ongeparasiteerde rupsen over om weer vlinders voort te brengen.
Het parasitair gedrag van Cotesia glomerata op het groot koolwitje (Pieris brassicae) is veel onderzocht. Dat komt vooral doordat koolsoorten voedselbronnen voor de mens zijn. Dan wil men de planten graag effectief beschermen tegen vraat van rupsen, waarbij die methode liefst milieuvriendelijk is en geen gifstoffen toevoegt aan plant en bodem. Het uitzetten van gekweekte Cotessia-wespen is een goede methode. Van een deel van de biologie en de 'samenwerking' van wesp en rups is een interessant filmpje te zien op Youtube.
Bij een andere geparasiteerde rups van het groot koolwitje kwam deze sluipwesp (4 mm) tevoorschijn. Het is Lysibia nanus (Ichneumonidae), die parasiteert op de poppen van Cotesia glomerata en dat is dus zogenaamd hyperparasitisme. Zie verder bij de sluipwespen.
Dit is een witje, dat veel minder schadelijk is dan de vorige soort. Het is het klein geaderd witje (Pieris napi), dat minder gebruik maakt van gekweekte kruisbloemigen (koolsoorten), maar meer de wilde soorten voor de voortplanting benut. Hier is van dit vlindertje nog een exemplaar te zien in het voorjaar, foeragerend op judaspenning en deze pop van dit vlindertje hing in oktober 2010 aan mijn buitenmuur naast de keukendeur. De poppen van witjes hangen in een gordeltje en dat is hier goed te zien.
Een klein vlindertje dat ook tot de witjes behoort, is de oranjetip (Anthocharis cardamines). Alleen de mannetjes hebben de oranje vlek op de vleugeltoppen. Vrouwtjes hebben wel een fraai gemarmede zijkant (onderkant vleugels). Ze zijn actief in het voorjaar als de geschikte planten voor de rupsen aanwezig zijn. Je vindt ze vooral op kruisbloemigen als: pinksterbloem, look-zonder-look, judaspenning en dergelijke. Ze lijken na 2000 veel talrijker te zijn in mijn omgeving. De vrouwtjes zijn zeer kieskeurig bij het zoeken naar een geschikte plant. Ze leggen slechts 1 eitje per plant, zodat de rupsjes weinig concurrentie hebben van elkaar. Dit parend stel hangt aan een symphitumbloem en dit mannetje foerageert op judaspenning. Die plant heeft op deze vlinder veel aantrekkingskracht, want ik zie ze daarop ieder jaar, zoals deze man in 2020.
Een soort die ook tot de witjes wordt gerekend is de oranje luzernevlinder (Colias croceus), die bij warme zomers als trekvlinder wel eens te zien is. Ze zitten bijna altijd met gesloten vleugels en door de tekening op de vleugels en de kleur vallen ze niet op tussen dor blad. Dit exemplaar hangt in mijn moestuin aan oud erwtenloof.
Het jaar 2013 kende een goede zomer. Van deze soort zag ik er in mijn buurt diverse rondvliegen en ook foerageren. Dit exemplaar zat op heelblaadje in mijn tuin.
In mijn omgeving met veel kleigrond is het citroentje (Gonepteryx rhamni) zeer schaars. Je ziet ze maar enkele keren per jaar. Heel anders is het als je eens een meer zanderig gebied bezoekt. In Noord-Limburg zag ik er vele tientallen, waaronder deze die foerageert op een akkerdistel. De mannetjes zijn veel geler, maar die zag ik niet. Ze houden van zonnige bosranden. De vleugels houden ze in rust bijna steeds geheel gesloten. Dit exemplaar was op 6 augustus 2016 een van de vele op de Maas-oever (Stalberg).
Ze vliegen van juni tot oktober in 2 generaties. De laatste generatie overwintert (als vlinder). De waardplanten zijn sporkehout en wegedoorn.
Op grazige dijken en andere plekken met lang gras voelt het hooibeestje (Coenonympha pamphilus) zich thuis. De geslachten hebben dezelfde tekening, maar de vlinders kunnen erg verschillend van kleur zijn. Het exemplaar van de foto is erg vaal van kleur. Op dezelfde plek zag ik een iets meer contrastrijk getekend exemplaar. Dit laatste dier heeft ook vaag wat witte puntjes in de ondervleugel. Bij dit exemplaar is de kleur heel wat feller en de 4 witte puntjes zijn goed zichtbaar. Met enig geluk tref je ze ook parend aan. Ze behoren tot de zandoogjes, waarvan de rupsen op grassen leven en het is een van de soorten die in mijn eigen tuin niet voorkomt.
Ook de heivlinder (Hipparchia semele) wordt tot de zandogen wordt gerekend. Het zijn dieren van andere biotopen (heide en duinen). Tientallen jaren geleden was deze vlinder bij mij in de buurt in de duinen een redelijk gewone verschijning. Na omstreeks 1990 zijn ze er schaars geworden. Deze foto dateert van 1975 (Duingebied Valkenisse, Walcheren).
De vlinder gaat meestal zo zitten, dat er zo weinig mogelijk schaduw valt. Misschien moet je dat anders formuleren, namelijk dat de vlinder voorkomt dat er door de zon te veel warmte op het lijf terecht komt. Hier is dat te zien.
Direct na de winter is meestal het bont zandoogje (Pararge aegeria) bij mij al in de tuin te zien. Ze zijn er redelijk talrijk tot in de zomer. De vlinders zitten graag op marjolein en gewone klit. Op die laatste plant zitten veel vlinders om te zonnen op de grote bladeren. Ook het groot hoefblad is zo'n geliefde zonneplek. Om te foerageren zitten veel vlinders ook graag op Lysimachia clethroides (een wederik-soort die nogal woekert). De rupsen van alle zandoogjes leven op grassen, dus die van deze vlinder ook. De foto toont een mannetje, dat herkenbaar is aan de zg. androconiënvlekken op de voorvleugels. De tekening van deze vlindertjes is wat variabel. De aantallen vlekken en gesterde oogjes op de bovenkant van de vleugels zijn geen zekere factor bij het bepalen van het geslacht. Vrouwtjes hebben geen androconiënvlekken, doch de bovenkant moet dan wel zichtbaar zijn om het geslacht te kunnen bepalen. Dit is dan misschien een vrouwtje, want die (donkere) vlekken ontbreken. Dit is waarschijnlijk een mannetje, want de vlekken lijken aanwezig te zijn, maar niet zo duidelijk. Hier is nog een ander exemplaar van deze vlindersoort en de donkere vlekken zijn niet of nauwelijks aanwezig en het wat puntige achterlijf doet denken aan een vrouwtje; bij mannetjes is dat stomp en wat pluizig. Al met al is het moeilijk om het geslacht van deze soort te bepalen.
In het voorjaar van 2021 zag ik een mooi gaaf exemplaar zonnen op groot hoefblad: foto 1, foto 2.
De argusvlinder (Lasiommata megera) behoort tot de zandogen. Hij is ongeveer van dezelfde grootte als een bont zandoogje of iets groter. Bij mij in de tuin waren er vroeger (voor 2000) af en toe in augustus enkele exemplaren. Inmiddels zijn ze zeldzaam en ik zie ze na het jaar 2000 niet meer. Zo gaat dat helaas ook met diverse andere soorten dagvlinders.
Argusvlingers zijn schichtige dieren, die zich slechts met moeite laten fotograferen. De vlinder heeft de sterke neiging om zich steeds met gesloten vleugels met de smalle zijde naar je toe te draaien of op te vliegen. Dat geeft de fotograaf weinig mogelijkheden. De onderkant van de ondervleugels biedt meer schutkleur dan die van de bovenvleugels. Vrouwtjes en mannetjes hebben bijna dezelfde tekening, maar de vrouwtjes zijn iets lichter van kleur en missen de androconiënvlek op de bovenkant van de voorvleugels, die alleen de mannetjes hebben. Bij mij bezochten ze praktisch alleen de buddleja en verbena. Verder zijn het zonaanbidders. Ze zitten graag op warme plekken op de grond of tegen muren. In het Duits heet hij dan ook 'Mauerfuchs' . De rupsen leven op grassen. In ons klimaat zijn er 2 of 3 generaties. De laatste rupsen in het seizoen overwinteren en de poppen van deze vlinder liggen gewoon op de grond.
Een vlindertje, dat bij mij ieder jaar in vrij grote aantallen kan worden aangetroffen, is het oranje zandoogje (Pyronia tithonus). Het is niet zo spectaculair gekleurd, maar toch een aardige verschijning. Op de foto rechts is een mannetje te zien, dat midden op de voorvleugels een androconiënvlek heeft. Dat is een cluster van speciale geurschubben, die van belang zijn bij de balts. Het vrouwtje mist deze donkere vlekken. De ondervleugel heeft bij beide geslachten ongeveer dezelfde tekening, maar de diverse witte vlekjes op de achtervleugel kunnen ook minder prominent aanwezig zijn, zie als voorbeeld deze parende vlinders. Om te foerageren zitten ze graag op Eryngium planum.
De meest voorkomende zandoogjes in mijn tuin zijn de bonte en oranje zandoogjes. In juli zijn meestal ook enkele exemplaren van het bruin zandoogje (Maniola jurtina) aanwezig. Ze zijn iets groter dan de vorige genoemde soorten. De vrouwtjes zijn iets soberder van kleur dan de mannetjes. Ze zijn van de oranje zandoogjes ook te onderscheiden door de oogjes in de vleugels. De witgesterde oogjes hebben ze zowel aan de onder- als bovenkant van de bovenvleugel. Bij de oranje zandoogjes zijn er 2 witte stippen en bij het bruin zandoogje slechts 1. Toch is er ook wel eens een afwijking. Bij dit mannetje van het bruin zandoogje is als speling der natuur wat extra wit in de zwarte oogjes terechtgekomen. Dit behoort dus slechts 1 stip te zijn.
In juli 2016 zag ik een mannetje op beemdkroon in Terneuzen.
Het koevinkje (Aphantopus hyperantus) is in de duinen bij mij in de buurt van juni tot augustus vrij dikwijls te zien. Mannetjes vliegen eindeloos rond op zoek naar vrouwtjes. Ze hebben een geweldige energie, want ze zitten niet lang stil om te zonnen of te foerageren.
Deze vlinders zetten hun eitjes af op diverse grassoorten. De rupsen overwinteren als half-volgroeide exemplaren. Ze groeien vrij traag en de poppen komen uit omstreeks juni.
Lang geleden was er in moestuinen op worteltjesloof nog wel eens een rups van de koninginnepage te zien, maar zoals veel andere is ook die soort erg uitgedund. Ik zie de vlinder nog nauwelijks. Ik herinner me nog een telefoontje van vele jaren geleden van een tuinliefhebster die een paar honderd meter bij mij vandaan woonde. Ze was heel enthousiast want ze had een koninginnepage in haar tuin, maar die was vrij vlug al weer vertrokken en in mijn richting gevlogen. Ik heb toen direct in mijn tuin gekeken, maar zag helaas niets.
In juni 2020 zag ik in dezelfde tuin in de buurt 8 volgroeide rupsen op venkel. Het was een prachtig zicht.
In juli 2018 was er bij mij een vlinder te zien, helaas wat beschadigd aan de onderkant bovenvleugels waardoor de rode vlekken (tussen het blauw) er niet meer waren. Beter wat dan niks.
Terug naar HOME
Kevers
Wantsen
Bijen en hommels
Wespen
Zweefvliegen
Overige vliegen
Nachtvlinders
Libellen en juffers
Overige insecten, spinnen, teken en andere geleedpotigen
Terug naar boven