Nachtvlinders

    De microvlinders worden hier voor het gemak tot de nachtvlinders worden gerekend, maar het betreft eigelijk een zeer grote aparte groep van kleine motten, die men Microlepidoptera noemt. Hier wordt er beperkt aandacht aan gegeven.

    Uilen

    Spanners

    Pijlstaarten

    Overige motten

    Microvlinders

    Pagina-eind



    Uilen


    De grootste nachtvlinder van de uilenfamilie op mijn erf, die trouwens ook overdag vliegt, is het rood weeskind (Catocala nupta). Ik zie ze ieder jaar vanaf half augustus. De vlinder heeft een goede schutkleur en verraadt slechts bij verstoring en tijdens het vliegen de prachtige rood-zwarte tekening van de achtervleugel. De achtervleugel wordt in een flits getoond om een aanvaller af te schrikken. Het exemplaar op deze foto was helaas beschadigd. De vlinder zit op de stam van mijn kersenboom en vertrouwt op zijn schutkleur. Hier is een onbeschadigd exemplaar te zien, dat ook een deel van de rode achtervleugels toont. Meestal zitten ze echter zo, dus met de vleugels meer gesloten. Ook op de muur van mijn huis zitten ze dikwijls, net onder de goot. Ook dan is de schutkleur functioneel. Dit exemplaar rekende ook op zijn schutkleur, maar zat op de buitenkant van mijn keukenraam (langs de binnenkant gefotografeerd). De onderkant van de ondervleugel laat nog veel kleuren zijn. De vlinder heeft een vleugelspanwijdte tot 80 mm. De vrij grote rupsen hebben ook een zeer goede schutkleur met een takjes-achtig uiterlijk met enkele wrattige uitsteeksels. De rupsen leven op wilg en populier. Er is slechts één generatie vlinders in de nazomer. Bijzonder is dat de eieren overwinteren en dus niet de poppen. Meestal zie ik ze pas na half augustus, maar 2018 was een warme zomer en toen liet dit exemplaar zich al zien op 20 juli.








    Zowel overdag als 's nachts vliegt de gamma-uil (Autographa gamma; Noctuidae). Het is een vlindertje, dat altijd in beweging is. De vleugels trillen praktisch constant en dat is voor een fotograaf lastig. Ze hebben een hele lange tong waarmee ze nectar zuigen. De naam is afgeleid van de letter 'gamma' die op de bovenkant van de voorvleugel te zien is. Ze zijn ook soms in copula te zien. Dan valt op dat het mannetje iets kleiner is en meer bruin dan grijsachtig, zoals het vrouwtje. De paring duurt vrij lang.
    De gammauil overwintert in Nederland en België alleen als er bijna geen vorst is, zoals in de winter 2013-2014. Dan overwinteren ze als rups of pop. De poppen zijn zwart, sommige met een vleugje bruinachtige tinten. Elders wordt de kleur van de poppen zilverachtig genoemd, maar dat is niet wat ik heb waargenomen.
    Laat in het jaar 2013 had ik in een tuinkas nog rucola staan. De blaadjes eet ik als salade. Het is een geurige plant, met een pittige smaak. Ik vond in december rupsen op de bladeren en later ook enkele poppen die een klein spinsel hadden gemaakt en bladranden naar elkaar toe hadden vastgezet. Zo zaten ze in een soort kokertje. Ik heb 12 poppen verzameld en binnenshuis bewaard. Omstreeks 25 maart 2014 kwamen de eerste vlinders tevoorschijn. Het bleken gamma-uilen te zijn. Hier is nog een foto van de voorkant kop van een uitgekweekte vlinder en door allerlei borstelachtige structuren ziet dat er wat woest uit.







    Een prachtig vlindertje, dat vrij algemeen schijnt te zijn, maar dat ik in mijn tuin slechts een enkele keer zie, is het koperuiltje (Diachrysia chrysitis). Ze hebben een goud-geelgroene kleur en hier en daar wat bruin. De kleur is moeilijk te beschrijven. Je moet ze gewoon zien. Bij een iets andere belichting krijgt het koperkleurige deel een cyaankleurige gloed en het middendeel met de 'cijfers' is dan meer lilapaars.
    Op de kop hebben ze een kuif, zoals veel uilen (Noctuidae) dat hebben. Iets verder naar achteren (op het achterlijf) zijn er nog 2 van dat soort uitsteeksels, maar dan wat kleiner. De vlinder is te zien van mei tot oktober en vliegt in 2 of 3 generaties. De rupsen leven op allerlei kruidige planten, zoals brandnetel, dovenetel, marjolein en ook wel op distels. Ze overwinteren als jonge rups op de grond in de buurt van de waardplanten. In het voorjaar eet de rups verder om pas daarna te verpoppen.










    Soms sta je voor verrassingen bij het ontdekken van een onbekend insect op je eigen erf. In mijn bloementuin staan leeuwenbekjes, een gekweekte soort, maar kennelijk daarom niet minder in trek bij het vlasbekuiltje (Calophasia lunula; Noctuidae). Het is een soort die vrij schaars blijkt te zijn en dan is het leuk om er de rups van aan te treffen op de waardplant. De rups heeft prachtige kleurcontrasten tussen zwart, geel en blauwgroen. Je kunt goed de segmenten van de rups onderscheiden. De kop zit links op de foto. Dan volgen er 3 segmenten met voorpoten; 2 segmenten zonder poten; 4 segmenten met buikpoten; 2 segmenten zonder poten en als laatste de naschuiver.











    In mijn uitgebreide gids over nachtvlinders staat bij De gepluimde snuituil (Polypogon plumigeralis) dat dit geen Nederlandse soort is. Dat wil zeggen dat de soort in Nederland niet voorkomt. De gids dateert van 2006 en vanaf dat jaar wordt deze vlinder relatief dikwijls waargenomen in Zeeland. Zo is dat nu eenmaal met het uitbrengen van gidsen in boekvorm: ze zijn na enige tijd niet meer helemaal up-to-date. Het synoniem voor het genus is tegenwoordig: Pechipogo. Het is vervelend dat genusnamen steeds worden aangepast, want dat geeft verwarring.
    In 2016 zag ik er weer exemplaren van (zonder geveerde antennen en dus vrouwtjes) in mijn tuin, maar verschillend van grondkleur: vrouwtje 1, vrouwtje 2.

    Dit is een fraaie middelgrote nachtvlinder die ook op licht afkomt. Het mannetje zat op de buitenkant van een raam van mijn woonkamer en is daar mogelijk de avond tevoren al op geland en blijven zitten. Ik zag hem de volgende morgen. Ik heb de vlinder gevangen in een glazen potje en liet hem overlopen op een stuk hout voor een mooiere achtergrond. De vlinder werkte keurig mee en toonde ook de fraaie antennen. De vorm lijkt meer op een spanner dan op een uil, behalve dan het uitsteeksel op de kop. De larven leven op diverse houtige gewassen, waaronder klimop en rozen.







    Veel nachtvlinders hebben mooie schutkleuren en tekeningen op de vleugels waardoor ze minder opvallend zijn overdag. Deze Acronicta psi is daar een voorbeeld van. De vlinder behoort tot de uilenfamilie. Het is een algemeen voorkomende nachtvlinder, die helaas zeer sterk lijkt op Acronicta tridens. Mannetjes zijn alleen zeker te benoemen na genitaalonderzoek. Hier is een wat grijzer exemplaar uit 2018.

    Het schaapje (Acronicta leporina) heeft ook zo'n soort tekening. De schilddrager (Subacronicta megacephala) ziet er geheel anders uit, zie hierna.











    De zuringuil (Acronicta rumicis) heeft prachtige rupsen. Het zwart, wit en rood zijn zeer opvallend. Dit exemplaar liep op de muur van mijn woonhuis. Ik dacht het dier een plek zocht om te verpoppen, maar ze overwinteren als pop in de strooisellaag van de grond en dus niet hoog boven de grond. De rups wordt ongeveer 40 mm lang. Er zijn 2 of 3 generaties per jaar. De rupsen leven op zuring, weegbree, hop, meidoorn, wilg en nog meer: niet erg kieskeurig dus en de Nederlandse naam is daarom minder geschikt, hoewel ze ook op zuring leven, maar er niet sterk aan gebonden zijn.
    Hier zijn nog wat foto's van een rups die ik in augustis 2016 in mijn tuin zag: foto 2, foto 3, foto 4, foto 5.











    De schilddrager had eerder de naam Acronicta megacephala. Omstreeks 2010 hebben wetenschappers bedacht dat deze soort net wat afwijkt van het genus Acronicta. Men noemt deze nu 'Subacronicta'. De soortnaam is ongewijzigd, dus de wapendrager heet nu Subacronicta megacephala. Dit soort wijzigingen zijn er aan de lopende band in allerlei insectengroepen, maar waarschijnlijk ook bij andere levensvormen. Daar word ik meestal niet blij van, want het geeft verwarring. De oude fotonamen laat ik meestal intact, want alles steeds wijzigen naar de laatste grillen van de wetenschap is gewoon ook veel werk.
    De Nederlandse naam slaat op de schildvormige vlek op het 10e segment van de rups. Het heeft de vorm van een Middeleeuws schild. De rups is een mooi beestje met een donkere 'rug' waarop rijen rode stippen staan en dus ook het schild. De onderkant van de rups is lichtgroen en de grote ogen zijn donker-roze. Deze nachtvlindersoort is zeer algemeen. De rupsen zitten op wilgen of populieren. De poppen zitten tussen boomschors of dood hout. Het popstadium duurt meestal 1 winter, maar het kan ook 2 winters duren voordaat de ontpopping plaatsvindt.
    De vlinder heeft op de voorvleugels een lichtkleurige kleine ringvlek; daaronder is er een veel grotere lichtkleurige vage vlek, die bij deze soort soms 'niervlek' wordt genoemd, maar die deze niervorm helaas dikwijls niet heeft en dan is die aanduiding verwarrend.





    Tot de grote nachtvlinderfamilie van de uilen (Noctuidae) behoort ook de mooie agaatvlinder (Phlogophora meticulosa). De vlekken en banden hebben diverse kleuren, van groenachtig tot geelbruin en oudroze. Het is hier een zeer algemene soort, waarvan de rupsen leven op planten als dovenetel, brandnetel en zuring. Ze kunnen zowel als rups, pop of vlinder overwinteren. Het is bovendien een trekvlinder die vanuit het zuiden naar onze omgeving vliegt. In het najaar zijn er dan ook de grootste aantallen. Het zijn daarnaast cultuurvolgers. Je kunt ze daarom zelfs midden in de stad tegenkomen. Hier is de vlinder wat meer van de zijkant te zien en deze foto toont de onderkant van de vleugel. Dit exemplaar zat op 1 mei 2012 op de muur naast mijn voordeur.
















    Het roesje (Scoliopteryx libatrix) behoort ook tot de grote familie van de uilen. Ze zijn in Nederland en België algemeen. Er zijn meestal 2 generaties, waarvan er één overwintert als vlinder. Ze zitten dan in holle bomen, op zolders en andere plekken waar het redelijk droog is. De rupsen leven merendeels op wilg en populier. Ze zijn grasgroen van kleur. De rups maakt voor de verpopping een cocon van samengesponnen bladeren. De vlinder heeft op een passende ondergrond een redelijke schutkleur. Ze worden zowel roesje als roestje (ook wel roestvlekvlinder) genoemd naar de roestkleurige tekening. Kenmerkend zijn ook de witte stippen. Let ook eens op de mooi geveerde antennen bij een close-up van de kop.











    De gewone grasuil (Luperina testacea) is niet zo'n opvallende vlinder. Ik trof ze parend aan op de vensterbank van mijn huis. Toen ik ze wilde verplaatsen naar een betere plek voor een foto vloog er een op. Dat had ik dus beter kunnen nalaten, hoewel dat dikwijls zonder problemen gaat. De larven van dit insect leven in grashalmen en overwinteren als rups tussen de graswortels, waar ze in het voorjaar een langgerekt spinsel maken voor de verpopping. Er is slechts 1 generatie per jaar, die te zien is van juli tot en met september.












    Deze witband-silene-uil (Hadena compta) zat in een hoek van een raamkozijn en de muur van mijn huis te wachten op een gunstige tijd om te gaan vliegen. Dat is gevaarlijk, want op het witte kozijn geeft de prachtige schutkleur-tekening niet veel bescherming tegen predatie van bijvoorbeeld koolmezen. De waardplanten voor de rupsen van deze vlinder zijn blaassilene en duizendschoon. Alleen die laatste soort staat ieder jaar wel in mijn tuin. Daar zullen ze dus wel gebruik van maken.












    De groene korstmosuil (Nyctobrya muralis) heeft een fraaie kleur- en vlektekening, die moet dienen als camouflage. Dat werkt alleen als de ondergrond een soortgelijke tekening (en kleur) heeft. Op een muur met veel korstmossen valt de vlinder niet op, maar zonder die begroeiing is de zichtbaarheid toch erg groot. Het is een fraai beestje. De jonge rupsen van deze soort leven tussen korstmossen. Ze foerageren 's nachts en verschuilen zich overdag in een spinsel, waarin ze ook verpoppen. Er is 1 generatie per jaar (half juni tot half september) en ze overwinteren als jonge rups.












    Veel vlinders zijn gebonden aan bepaalde waardplanten. De brandnetel is een heel belangrijke voor diverse soorten. Andere zijn gespecialiseerd op geheel andere planten. De astermonnik (Cucullia asteris; Noctuidae) heeft bloeiende asters nodig om de eitjes op af te zetten. De rupsen eten de bloemblaadjes. Meestal parasiteren ze op zeeaster, doch ook andere vroegbloeiende asters zijn geschikt. In mijn tuin staat de mooie Aster frikartii en daarop zitten bijna ieder jaar een aantal rupsen van deze monnik, die tot de uilenfamilie behoort. De cucullia's zijn merendeels saai grijs gekleurde nachtvlinders, die wat op een monnik lijken als ze stil zitten. Zie ook de volgende vlinder op deze site. De rupsen zullen aan het eind van de eetperiode enigszins de kleur van de bloemblaadjes aannemen als waren ze er in doordrengd. Het zijn schitterend gekleurde rupen tot maximaal ongeveer 5 cm lengte met 3 paar voorpoten, 4 paar buikpoten en een naschuiver. Let ook eens op de fraai gevlekte kop. Hier is nog een foto van een ander exemplaar te zien en een foto van de voorkant kop. Op die laatste foto zijn enkele onderdelen van de kop hier van een nummer voorzien.
    Na enkele jaren afwezigheid zag ik in 2019 weer een rups op de asterbloemen.








    Het jaar 2004 was voor de natuur een zeer vroeg jaar. Waarschijnlijk was de relatief zachte winter de oorzaak. Deze grijze monnik (Cucullia chamomillae) wordt ook wel kamillevlinder genoemd, omdat de rups op die planten leeft. Deze vond ik in mijn tuin op 8 mei. Het is overdag een zeer traag dier, dat zelfs gemakkelijk verplaatst kan worden. Het vertrouwt op zijn schutkleur en pas bij ernstig verstoren vliegt het op. Hier is de vlinder vanaf de zijkant te zien. Om het diertje wat actiever te krijgen om er wat meer van te zien, heb ik het wat geplaagd. Het vloog op en landde op mijn broekspijp. Daar liet het de lange voelsprieten zien, die eerder onder de vleugels werden gehouden. De vlinders zijn erg wollig en lijken goed tegen de kou te kunnen. De poppen overwinteren in de grond.

    De rupsen hebben een mooie tekening. Ze leven op kamille en vreten de bloemharten geheel leeg. Dat is dus de plek waar het zaad wordt gevormd. Hier zijn er 2 foto's van: foto 1, foto 2









    Een zeer algemene nachtvlinder (van de uilenfamilie) die je overdag in rust kunt tegenkomen is het huismoedertje (Noctua pronuba). Pas op het moment dat deze vlinder verstoord wordt, komt de oranje-gele ondervleugel met zwarte band in beeld. Ze zijn wat variabel in kleurintensiteit, doch de mannetjes zijn meestal het donkerst. Het zwarte vlekje bij de voorvleugeltop is altijd aanwezig en ook hier op de foto te zien. Ze gebruiken de felle kleurcontrasten om belagers af te schrikken. Ze laten die kleuren in een flits zien en laten zich ook wel plotseling op de grond vallen. De rupsen leven van zeer veel verschillende kruidachtige planten. Ze verpoppen in de grond. Een pop heb ik in een geventileerde pot onder wat matig vochtige aarde bewaard en 2 weken daarna (juni) kwam de vlinder uit. De poppen zijn roodbruin van kleur, met een scherp puntje. Dit was de vlinder die er uit kwam. De rupsen van deze vlinder worden soms geparasiteerd door de sluipwesp Amblyteles armatorius. In 2011 heeft een vrouwtje een grote cluster eitjes afgezet op de draad van een waslijn in mijn tuin. Op deze foto is de uitkomst te zien. Opvallend is de honingraatstructuur van de eikapsels. Ze lijken als volwassen rupen te overwinteren, want dit exemplaar vond ik in april in mijn tuin bij spitwerkzaamheden. Hier is de onderkant te zien met de 3 paren voorpoten en 4 paren buikpoten. De kop blijkt fraai van kleur en tekening te zijn.

    In 2014 fotografeerde ik deze vlinder die op de juiste ondergrond een redelijke schutkleur heeft.






    Sommige nachtvlinders vliegen overdag. Een bijzondere soort, die in Nederland slechts zeer spaarzaam wordt waargenomen, bezocht in juni 2006 mijn tuin. Het is de vlekdaguil (Heliothis peltigera), een trekvlinder met een grootte van 30 mm, die bij warm weer naar het noorden trekt. De vlinder bezoekt overdag bloemen om te foerageren.













    De katoendaguil kan in Nederland af en toe gezien worden, zowel de rups als de daaruit voortgekomen vlinders. Ze komen oorspronkelijk uit zuidelijker gelegen streken, waar ze door vraat schadelijk zijn in katoenplantages. Ze leven echter ook op allerlei andere planten, waaronder snijbloemen die via luchtvracht hier in boeketten worden verwerkt. De rups van dit item zat in een feestelijk boeket bloemen. Het enige positieve daarvan was dat de bloemen kennelijk niet bespoten waren met gif om de rupsen te bestrijden.
    In oktober 2023 vond ik een rups in mijn tuin. Die moet daar opgegroeid zijn. Eerder veronderstelde men dat alle ruspen op één of andere wijze geïmporteerd zouden zijn. Door de algehele opwarming van het klimaat lijkt deze vlinder hier gewoon te kunnen bestaan. De rupsen kunnen zeer variabel getekend zijn, maar allemaal hebben de de gegolfde rand langs de zijkant en een schuin afgeplatte achterkant.










    Een kleine uil, die ook overdag vliegt, heeft men genoemd naar de huismoeder (zie hierboven), waar deze wat op lijkt qua tekening op de vleugels: dwerghuismoeder (Panemeria tenebrata), maar verder niets met die grote soort van doen heeft. Deze kleine vlinder heeft als waardplant hoornbloem, maar ze vliegen om te foerageren ook wel op andere planten. Deze zat op madeliefje.













    Net als de vorige vlinder is deze bruine daguil (Euclidia glyphica) een soort die overdag vliegt, maar veel algemener is. Het dier heeft een mooie tekening, vooral ook op de bovenkant van de ondervleugel. De onderkant van de vleugels is oranje gekleurd, maar dat is meestal alleen even te zien als het dier opvliegt. De rupsen van deze vlinders foerageren meestal op vlinderbloemigen, dus allerlei klaverachtigen. Dit exemplaar zag ik op de Sint Pietersberg in 2017.












    De rups van de groente-uil (Lacanobia oleracea) is minimaal behaard. Het exemplaar van dit item zat in mijn tuin op heelblaadje (2016). Ze zijn niet kieskeurig en foerageren op allerlei kruidachtige waardplanten, maar veel zal afhangen van de vlinder die haar eitjes ergens deponeert. De rups verpopt en overwintert als pop in de grond. In 2024 zag ik een groen exemplaar van de rups van deze groente-uil in mijn tuin.












    Sommige rupsen maken mooie poppen. Deze is van een vlindertje uit de uilenfamilie, namelijk de nunvlinder (Orthosia gothica). Als de rups volgroeid is maakt deze een pop in de grond en na verloop van enige tijd komt de vlinder tevoorschijn. Let eens op het omgebogen puntje van de pop. Hier is de pop nog eens van een andere kant te zien. Dit is de rups van deze vlindersoort. Op deze foto heeft een rups een camouflagehouding aangenomen op de steel van een akelei.












    De kooluil (Mamestra brassicae) vliegt van half april tot half oktober in 2 generaties. De rupsen foerageren 's nachts op allerlei kruidachtige planten (ook loofbomen), maar ze zitten graag op koolsoorten. Ze overwinteren in de grond als rups of pop. Hier zijn ze parend te zien.













    Dit donker halmuiltje (Oligia latruncula) plant zich voort in diverse soorten grashalmen, waarin de larven voedsel vinden. Er is slechts 1 generatie per jaar. Gras is er bij mij in de buurt in overvloed, maar toch zie ik ze niet veel. Het is een onopvallend motje met een goede schutkleur. Bij nader bekijken geven de roestkleurige vlekken samen met de andere kleuren een bijzonder kleurenpalet. Het beestje viel op, omdat het een aardbei in mijn moestuin had gevonden om op te rusten of mogelijk wat suikers op te nemen. Ze komen op licht af en ook op smeer van rotte bananen en worden op die wijze 's nachts geïnventariseerd.












    De pyramidevlinder (Amphipyra pyramidea, uilenfamilie) is bij mij in begin augustus meestal wel aanwezig. Ze zitten overdag graag wat in het donker. Aan mijn huis zitten raamluiken. Daarachter zitten dikwijls een aantal exemplaren van deze wat grotere nachtvlinders. De rupsen van deze soort leven op diverse loofbomen en struiken. De naam van de vlinder is afgeleid van de pyramide-achtige achterkant van de rups. Als de vlinder wordt verstoord en opvliegt, zijn de oranje ondervleugels te zien. Het zijn mooie vlinders met een opvallend donker gesterd licht oog midden op de voorvleugelbuitenkant. Daaronder zit een donkere vlek, die als een traan uit het oog loopt. Mogelijk is de naam niet geheel correct en betreft het A. berbera, die er veel op lijkt. Hier is nog een ander exemplaar dat meer de kenmerken van A. pyramidea heeft, waarbij de kleuren wat meer grijsbruin zijn en de tekening wat nadrukkelijker.
    Van deze pyramidevlinder vond ik in mei 2011 een rups op de bloemknop van kraailook. Dat is wat anders dan allerlei bomen en heesters, ook qua smaak. Ik zag echter geen vraatplekken en misschien was die plek gewoon een vergissing.







    Spanners


    Nachtvlinders kunnen minstens zo mooi gekleurd zijn als dagvlinders. De bonte bessenvlinder (Abraxas grossulariata; Geometridae) bewijst dat. Ze worden om de bonte kleuren ook wel Harlekijn genoemd. Het is een vlinder die behoort tot de spanners. Ze zijn er waarschijnlijk in 2 generaties per jaar. Deze zag ik in augustus en zou dan tot de 2e generatie behoren. De vlekkentekening kan bij deze soort zeer variabel zijn. De eitjes worden op bessenblad afgezet en daarop leven de rupsen. Ze schijnen ook wel op wilg te leven als er geen bessenstruiken in de buurt zijn.












    Wat schutkleur betreft spant de rups van de fraaie hagedoornvlinder (Opisthograptis luteolata) de kroon. Het is een spanner die in rust of bij verstoring zeer lang een stand kan aannemen, die heel veel op een takje lijkt. De rups is daartoe ook uitgerust met veel onregelmatige stippen, kleine doorntjes en een fors uitsteeksel midden op de rug. Je moet echt heel goed kijken om het dier te zien. Dat geldt dus ook voor een koolmees die de takken afstroopt voor voedsel. De rups kan ook meer groenachtig zijn.
    Ook de vlinder is bijzonder met een opvallend gele kleur en leuke bruine vlekken. De rups zat in een pruimenboom in mijn tuin, dus de vlinder is daar zeker ook geweest, maar ik zie ze niet dikwijls. De vlinders vliegen in 2 generaties waarvan de laatste als pop overwintert. Dit exemplaar zag ik in september 2016 in mijn tuin.

    Er zijn meer spannerrupsen met fraaie schutkleuren. Eén daarvan is de ringspikkelspanner (Hypomecis punctinalis), die vrij groot is. Dit exemplaar is 43 mm lang en zat in mijn tuin in een pruimenboom en bootst niet alleen een takje, maar ook de korstmossen na. De rupsen zijn actief van juli tot in september en daarna zoeken ze de grond op om daarin als pop te overwinteren.







    Hier is nog andere soort die op een raam kwam zitten. Het is de Taxusspikkelspanner (Peribatodes rhomboidaria), ook een spanner, die op allerlei loofbomen en houtige gewassen voorkomt. De rupsen leven met enige voorkeur op taxus, maar ook wel op bijvoorbeeld klimop en clematis. De insecten overwinteren als rups. Dit is de onderkant van de vlinder. De mannetjes hebben mooi geveerde antennen, waarmee ze de geuren van de vrouwtjes gemakkelijk kunnen waarnemen.
    Dit vrouwtje zag ik in augustus 2022 op een deurraam van mijn woonhuis.











    De variabele spikkelspanner (Alcis repandata) is een algemeen voorkomende nachtvlinder. Er is slechts één generatie per jaar en ze vliegen vam mei tot in augustus. Ze zijn niet kieskeurig en bezoeken allerlei bloemen, maar ook de waardplant/boom voor de larven komt niet zo nauw: diverse bomen en struiken. Ze overwinteren als jonge rups op de waardplant. In België zijn ze minder algemeen.













    De vliervlinder (Ourapteryx sambucaria) is eenvoudig van kleur en tekening, maar zeer fraai. Kijk hier (© Entomart) voor een foto van het imago van deze nachtvlindersoort. Ze kunnen diverse lichte kleuren hebben (wit, lichtgeel, lichtgroen, lichtbruin). Deze spannersoort heeft relatief zeer slanke rupsen, die vrij lang zijn. Ze leven op diverse bomen en planten (niet alleen op vlier). Het exemplaar van dit item was 43 mm lang. Omstreeks half april verpoppen ze en dan komen de imago's enkele weken later tevoorschijn. Het is een algemene soort en ze zijn te zien van half mei tot half augustus in 1 generatie. De rups zat in mijn tuin, maar ik zag de vlinder nog nooit. En ja, dat komt merendeels omdat het een nachtvlinder is. Daar zou ik wat meer moeite voor moeten doen, want dat is het beestje wel waard.











    Bij veel nachtvlinders is het antenne-oppervlak sterk vergroot door veervormige constructies. De mannetjes hebben meestal de grootste antennen. Die hebben ze nodig om de vrouwtjes op te sporen. Een paringsbereid vrouwtje van dezelfde soort scheidt bepaalde hormoonstoffen (feromonen) af die het mannetje op grote afstand kan waarnemen. Ze ruiken dus als het ware door middel van de antennen. Bij bepaalde soorten, bijvoorbeeld nachtpauwogen, kan het mannetje een vrouwtje op die wijze nog opsporen als het 15 km verwijderd is. Die antennen zijn dus heel gevoelige instrumenten.
    Deze kleine nachtvlinder zat op de buitenkant van het venster van mijn woonkamer. De foto is dus wat stoffig door vervuiling op het glas, want de foto is gemaakt van binnenuit. De bovenkant van de vlinder is iets donderder met enkele breedtestrepen. Het gaat om de gepluimde spanner (Colotois pennaria). In 2006 kon ik een aardige foto van de voorkant van deze soort maken. Deze vlinders zijn pas in het najaar actief. Ze zijn niet kieskeurig en hebben zeer veel geschikte waardplanten, zoals boswilg, haagbeuk, zomereik, sleedoorn en vele andere. Daarop leggen ze dus de eitjes en in dat eistadium overwinteren ze. Pas in het voorjaar komen de rupsjes uit als de bomen weer blad gaan maken.








    Deze jeneverbesspanner (Thera juniperata) zag ik pas laat in het jaar (november). Dat klopt ook met de vliegtijd van deze vlinder: half september tot eind november. In mijn tuin staan redelijk veel struiken van een jeneverbessoort en dat is waarschijnlijk de waardstruik van deze nachtvlinder. Ze zitten overigens ook wel op andere naaldbomen en coniferen. Deze soort heeft een mooie tekening op de bovenkant van de vleugels; de onderkant is wat saai van kleur. Ze leggen hun eitjes op de waardboom en deze eitjes overwinteren. Pas na de winter zal het eitje uitkomen en het larfje gaan eten. Er is maar 1 generatie per jaar.











    Op verlichte vensters komen 's avonds dikwijls vlinders af en soms blijven ze er op zitten tot de volgende dag. Deze Xanthorhoe fluctuata behoort tot de spanners. Alle spannerrupsen hebben pootjes aan de voor- en achterzijde en verzetten bij het lopen steeds het achterlijf tot aan de voorpoten, om daarna de voorkant te verplaatsen. Dat kunnen ze heel snel. De rupsen van deze soort leven op kruisbloemigen, zoals koolsoorten. Als de vlinders op een raam zitten heb je ook de mogelijkheid om de onderkant van de vlinder goed te zien (als het raam niet te vuil of te bekrast is).












    De paardenbloemspanner (Idaea seriata) is een soort die in het voorjaar te zien is, maar er zijn 2 generaties per jaar, dus ook in de zomer kunnen ze zich vertonen. Ze komen 's avonds gemakkelijk af op licht. Dat deed ook dit exemplaar bij mijn huis. De rupsen leven van mos en afgevallen blad.













    De schaduwstipspanner (Idaea rusticata) overwintert als rups op de grond in de strooisellaag. Omdat de vlinders in het donker actief zijn, zijn ze meestal pas 's avonds te zien, dikwijls afvliegend op verlichte vensters. De rupsen leven op de grond van mos en bladafval. Er is maar 1 generatie per jaar. In de literatuur wordt deze soort als zeldzaam beschouwd. Deze vlinders zouden vooral binnenlands voorkomen op zandgronden en ook schaars in de duinen. Deze zat in mijn tuin en die ligt op 3-4 km afstand van de duinen. De grondsoort bij mij is klei.












    De zuringspanner (Lythria cruentaria) is een fraai gekleurd nachtvlindertje, dat overdag vliegt. Op de voorvleugel hebben ze een purperkleurige tekening. Dit is een exemplaar van een zomergeneratie (er zijn 2 of 3 generaties per jaar). Dan is er in de vleugel okergeel te zien. Bij de voorjaarsgeneratie is dat meer olijfgroen of bruinachtig. In het voorjaar zijn deze vlinders ook wat kleiner. De hoeveelheid voedsel voor de rupsen zal dat wel bepalen. Ze overwinteren als pop. De rupsen leven op schapenzuring en veldzuring. De vrouwtjes hebben geen geveerde antennes.












    Ook deze spanner zat op een raam van mijn huis. Het is de gewone bandspanner (Epirrhoe alternata), die vrij algemeen is. Het is een mooi getekend dier met witte en bruinachtige banden. De rupsen leven op walstro.

    In de buurt van mijn woning zitten zo veel soorten spanners, dat ik die niet alle zal beschrijven. Hier zijn nog wel enkele plaatjes:
    Groenbandspanner (Hydriomena impluviata)
    Klaverspanner (Chiasmia clathrata)
    Kleine zomervlinder (Hemithea aestivaria)








    De gestreepte goudspanner (Camptogramma bilineata) is volgens de literatuur een algemeen voorkomende nachtvlinder. In de tuin van mijn huis en in de buurt heb ik tientallen jaren eerder slechts eenmaal een exemplaar van deze vlinder gezien, deze in 2005. In mei 2016 zat dit exemplaar op de buitenkant van een raam van mijn woonkamer. Ze zijn kennelijk niet overal even algemeen. Het zijn schitterende dieren, die wat variabel in tekening en kleur kunnen zijn. Diverse kruidachtige planten worden als waard voor de rupsen gebruikt. Waarschijnlijk zijn er 2 generaties per jaar. Ze overwinteren als rups. Ook in 2017 zag ik weer een exemplaar.











    Spannerrupsen hebben slechts poten aan de uiteinden van het lichaam en dus geen buikpoten zoals bij een normale rups. Om zich te verplaatsen moet de rups zich dus op een bijzondere manier bewegen. Een voorbeeld daarvan is de eerder getoonde rups van de hagedoornvlinder, die bij verstoring kan verstarren en dan minder zichtbaar is. Ook de egale dwergspanner (Eupithecia absinthiata) behoort tot die groep van nachtvlinders. Van deze soort waren eind augustus 2006 diverse exemplaren aanwezig in mijn bloementuin op Aster frikartii.

    Hier worden nog enkele rupsen van spanner-soorten getoond:
    Guldenroededwergspanner, V-dwergspanner.







    Pijlstaarten


    De groep pijlstaartvlinders is redelijk groot met zeer fraaie soorten, waarvan sommige met bijzonder gedrag. Op deze foto de lindepijlstaart (Mimas tiliae), die als volwassen insect geen voedsel opneemt. Ze hebben daarom ook geen tong. De vlinder is dus alleen bezig met de voortplanting en leeft op de als rups opgebouwde reserves. Ze kunnen zeer verschillend van kleur zijn. Dit exemplaar is meer groenachtig, wat de meest voorkomende kleur is van deze soort. Pijlstaartvlinders behoren tot de nachtvlinders, maar sommige daarvan zijn ook overdag te zien.












    De rups van de lindepijlstaart is wat variabel van kleur. Meestal overheersen groenachtige tinten en verkleurt de rups naar purperachtig bruin of vleesklerig als hij volgroeid is en klaar is om een plek te zoeken voor het verpoppen in de grond. Dit exemplaar is kennelijk al zo ver gevorderd. De meeste pijlstaartrupsen zijn te herkennen aan de doorn op het achterlijf. Deze heeft een fraaie blauwgekleurde doorn die er vervaarlijk uitziet, maar het is slechts schijn. Het zijn vrij grote naakte rupsen. Dit exemplaar was ongeveer 8 cm lang en klaar om te verpoppen. Dit is de ruim 3 cm lange pop van de lindepijlstaart.












    Het groot avondrood (Deilephila elpenor) is een prachtig gekleurde vlinder, waarvan de mannetjes en vrouwtjes een gelijk uiterlijk hebben. Ze gebruiken dikwijls wilgenroosjes als waardplanten voor de rupsen (olifantsrups), maar gebruiken ook wel andere planten. De vlinders beginnen in de schemering te vliegen en bezoeken dan graag planten met buisvormige bloemen, onder andere kamperfoelie, om nectar te zuigen.












    Een grote pijlstaartvlinder - geen trekvlinder - is de ligusterpijlstaart (Sphinx ligustri). Deze wordt overdag in Nederland regelmatig gezien, zelfs midden in de stad. Door de rode kleuren op het achterlijf kan deze soort gemakkelijk verward worden met de windepijlstaart, die een trekvlinder is. De ligusterpijlstaart is minstens even groot met een vleugelspanwijdte tot ruim 12 cm en heeft een donkere, bijna zwarte beharing op de bovenkant van het borststuk. Ook de brede donkere baan met lichte rand bij de achterzijde van de voorvleugel is kenmerkend voor deze soort. Deze heeft een lange roltong die gebruikt wordt bij het bloembezoek. De rupsen van deze vlinder leven onder andere op liguster, sering, es, sneeuwbes en vlier. Ze zijn er vanaf begin juli tot in het najaar en overwinteren dan als pop in de grond, tot wel 30 cm diep. Hier is nog een close-up van de kop te zien.










    Tot de pijlstaartvlinders behoort ook de kolibrievlinder (Macroglossum stellatarum). De vlinder wordt ook wel meekrapvlinder genoemd, omdat deze soort daarop vroeger dikwijls te zien was. Meekrap wordt echter bijna niet meer verbouwd. De vlinder is in Nederland dikwijls een trekvlinder. Overwinteren kunnen ze hier niet. In tegenstelling tot de meeste andere pijlstaarten, vliegen ze overdag. Ze hebben een zeer lange roltong om - al vliegend - nectar te zuigen. Bij mij in de tuin bezoeken ze vooral Phuopsis stylosa en Verbena bonariensis. De rupsen van deze soort leven op walstro, waartoe ook de Phuopsis behoort. In september 2006 vond ik 5 rupsen van de kolibrievlinder op deze plant: foto 1, foto 2.
    Als de vlinder een rustplaats kiest op verdord blad blijkt deze een redelijke schutkleur te hebben.









    Voor een andere, veel grotere pijlstaartvlinder, die ook als een kolibrie vliegt, maar dan 's nachts, namelijk de windepijlstaart heb ik een aparte fotopagina gemaakt:

    Naar de windepijlstaart-pagina (Agrius convolvuli)




    Overige motten


    Deze slawortelboorder (Korscheltellus lupulinus; fam. Hepialidae) trof ik aan op een sierplant (Stachys grandiflora) in mijn tuin, waarvan ik niet denk dat het een waardplant voor de rupsen is. Het was gewoon een vergissing. De vlinder was op een of andere manier aan het eind van haar latijn en heeft nog gauw voor ze doodging al haar eitjes gelegd. Wortelboorders behoren tot de familie van de Hepialidae, die in onze omgeving niet zo talrijk is in geslachten en soorten. De rupsen van deze vlinder leven op de wortels van bepaalde planten en dat zijn meestal sla-achtigen (Lactuca), maar mogelijk ook andere planten uit de familie der Asteraceae. De rupsen overwinteren dikwijls meer dan één winter en doen er dus lang over om imago (volwassen insect) te worden. Ze kunnen schade geven bij grotere teelten van consumptiesla. Wetenschappers hebben recent gemeend dat de naam van deze soort gewijzigd moest worden in Pharmacis lupilina. Het wijzigen van namen na nieuwe inzichten, komt helaas vrij dikwijls voor. Het kan verwarring geven en sommige soorten hebben inmiddels veel oudere synoniemen.
    De mannetjes hebben een iets andere tekening op de vleugels.

    De rupsen leven onder de grond en vreten aan wortels van planten. Je komt ze dus alleen tegen als je de grond omwoelt of spit. De verwante oranje wortelboorder heeft een rups die tot ruim 4 cm lang kan worden. de rups is witachting met een oranjebruine kop.





    Van de houtboorders (Cossidae) komen er in Nederland en België maar 3 soorten voor. De bekendste en ook algemeenste is de wilgenhoutvlinder (Cossus cossus). Van de vlinders is er 1 generatie per jaar. De rupsen zijn fraaier gekleurd dan de vlinders, die wat bruin-grijs zijn. Ze vliegen van april tot in augustus. De rupsen leven in het hout van wilgen en populieren, maar ook worden ze wel gevonden op eiken. De rupsen moeten een flink formaat krijgen om volgroeid te zijn en te kunnen verpoppen. Dit exemplaar was klaar voor verpopping. Ze verlaten dan de waardboom en gaan lopen, op zoek naar een geschikt plekje. Het zijn dan kolossale dieren van ruim 9 cm lang. Ze hebben kaken die geschikt zijn om hout aan te vreten, zie de eerste foto. Ze kunnen dan ook bijten als je ze pakt. Om dat forse formaat te bereiken leven ze lang. Gemiddeld zijn de rupsen 4 jaar lang actief in het hout voordat ze verpoppen. Het kan nog langer en ook de pop overwintert dikwijls nog een jaar. De vlinder heeft dus als rups al een lange tijd achter de rug. Daarin is veel voedsel gebruikt en opgeslagen in de rups. De vlinder, dus het volwassen insect, heeft geen monddelen meer en kan dus geen voedsel opnemen. Ze moeten dus leven op de reserves die als rups werden vergaard.








    De hermelijnvlinder (Cerura vinila, Notodontidae) is grijswit met wat vlekken en strepen. Dat is weinig opvallend. De rups van die soort is heel wat kleuriger. Het is een grote rups van ongeveer 7 cm met opvallende staartdraden. Dat zouden vergroeide laatste achterpoten zijn volgens de literatuur. De rups kan verschillende kleuren hebben, van groenachtig tot grijsbruin. De voorkant kop heeft meestal rode alarmkleuren. Over de rug lopen strepen die een soort zadel maken. Dat kan ook anders gekleurd zijn. Al met al een zeer fraaie verschijning. De rupsen foerageren op wilg en populier.
    Hier zijn nog enkele aanvullende foto's: foto 2, foto 3.











    De rups van de witvlakvlinder (Orgyia antiqua) ziet er zeer kleurig uit. Ze behoren tot de donsvlinders (Lymantriinae). De naam van deze soort is ontleend aan de witte vlekken op de vleugels van het mannetje. Ze hebben fraai geveerde antennen en vliegen overdag en 's nachts. Het vrouwtje heeft helemaal geen vleugels en dat is bijzonder, hoewel niet zeldzaam, want er zijn meer soorten waar dat het geval is. Bij de witvlakvlinder kruipt het vrouwtje uit de cocon en daarna wordt ze bevrucht door een mannetje die haar weet te vinden doordat zij geurstoffen (feromonen) uitscheidt. Dan legt zij haar eitjes op de cocon waar ze zelf uitkwam. Ze overwinteren meestal als eitje op de coconrest, die zich op de waardplant bevindt. Na uitkomst verspreiden de rupsjes zich om voedsel te gaan zoeken. Ze zijn te vinden op bijv. wilg, pruim, meidoorn, framboos, sleedoorn, lijsterbes, esdoorn en nog veel meer. Kieskeurig zijn ze dus bepaald niet. De volwassen vlinders leven slechts kort en zijn alleen bezig met de voortplanting. Ze nemen als imago geen voedsel meer op en teren dus op de als rups opgedane reserves. Hier zijn nog wat opnamen van een ander exemplaar, waaronder enkele close-ups waarop de bijzondere haarpluimen aan de voor- en achterkant ook te zien zijn:
    foto 2, foto 3, foto 4.

    Er zijn meer soorten waarbij de vrouwtjes vleugelloos zijn. Dat is bijvoorbeeld ook het geval bij de kleine wintervlinder (Operophtera brumata). Dat is een soort die zeer laat in het jaar verschijnt, soms pas na nachtvorst. Ze zijn zeer algemeen en kunnen ook schadelijk zijn in boomgaarden. Ze overwinteren als eitje. De mannetjes zijn wat saai gekleurd. De bovenkant laat nog enige tekening zien, maar veel is het niet.




    Ook deze plakker (Lymantria dispar) behoort tot de donsvlinders (Lymantriinae). Het zijn schadelijke dieren in boomgaarden en bossen, waar de rupsen vrij massaal kunnen optreden en plaatselijk alles kaalvreten. Kieskeurig zijn ze niet, want veel loofbomen staan op het menu. De vrouwtjes camoufleren de eitjes met de haren van het achterlijf. Het bijzondere is dat de vrouwtjes vleugels hebben, maar die nauwelijks gebruiken en zich dus niet ver kunnen verplaatsen. Ze wacht daarom tot een mannetje haar gevonden heeft en kan er dan mee paren. Daarom liggen er veel eitjes (en rupsen) bij elkaar. De rupsen kunnen zich aan een gesponnen draad met de wind verder verspreiden, maar doen dat pas in het voorjaar. Ze overwinteren dus als eitje. De mannetjes vliegen merendeels overdag, hoewel het nachtvlinders zijn. De grote geveerde antennen zijn reukinstrumenten om de geurferomomen van de vrouwtjes op te vangen, zodat ze ermee kunnen paren. De 'veren' op de antennen zijn zelf ook nog voorzien van kleine haartjes, zodat geuren optimaal kunnen worden waargenomen, zoals op deze close-up te zien is. De vlinder heeft geen monddelen en kan dus als imago geen voedsel meer opnemen.









    Dit is de rups van de donsvlinder Euproctis similis. Het is een rups met lange crème-witte haren. Het lijf heeft de kleuren zwart, oranjerood en wit. De vlinder is merendeels wit behaard, behalve de achterlijfpunt die oranjegeel is. Ze leven op allerlei loofhout. Dit exemplaar zat op eglantier en at de rozenbloemblaadjes.








    Sommige vlinders zie je snel over het hoofd. Ze zien er anders uit dan de gewone vlinders. Dit is een kleine soort die tot de wespvlinders wordt gerekend. Het is de bessenglasvlinder (Synanthedon tipuliformis), die een opvallend kwastje aan het eind van het achterlijf heeft. De vleugels zijn voor een groot deel doorzichtig als glas. Deze vlinder legt haar eitjes op de stammen en takken van rode, witte of zwarte bes. De rupsen leven in het hout en de struiken kunnen er ernstig door worden aangetast. De schade valt bij mij reuze mee, omdat het nooit grote populaties zijn. Hier zijn ze parend te zien (foto: Ruud Ham).
    Alle glasvleugelvlinders kunnen geparasiteerd worden door de mooie sluipvlieg Leskia aurea. Deze vliegen weten de rupsen van de vlinders te vinden en leggen er hun eitje op. De larven van de vlieg vreten de rupsen op. De vlinders zijn niet zo talrijk en deze vliegen zijn daarom zeldzaam. Zie verder bij 'Overige vliegen'.
    Ook de sluipwesp Phaenolobus terebrator parasiteert op vlinders van het genus Synanthedon.








    Een prachtige soortgenoot van de vorige vlinder is de appelglasvlinder (Synanthedon myopaeformis). Het dier heeft een oranjerode band op het achterlijf en de gehele vlinder, inclusief de antennen, geeft bij een bepaalde lichtinval een irriserende schittering te zien. De rupsen van deze soort leven in het hout van oude appel- en perenbomen. Hij is bij mij in de buurt waarschijnlijk niet zo talrijk (ondanks enkele boomgaarden), want ik zag hem in 2006 voor het eerst in mijn tuin in 30 jaar. Het is een vrij kleine vlinder die overdag vliegt op bloemen voor de nectar. Ter vergelijking van de grootte hier nog een foto waarop net een pyjamazweefvlieg op dezelfde bloem gaat landen.











    Hier is nog zo'n schitterend dier. Het is de wilgenwespvlinder (Synanthedon formicaeformis). De rupsen leven in oud en ook wel in nog levend wilgenhout van smalbladige soorten. De vlinders vliegen van begin juni tot half augustus. Ze bezoeken graag de bloemen van akkerdistels, maar bij mij in de tuin staan die niet en andere bloemen versmaden ze ook niet. Bij mij was deze ook te zien op de kleine kruisdistel Eryngium planum. Ze hebben een bijzonder staartje, dat zowel plat als met de zijkanten omhoog kan worden gehouden. Zie daarvoor de volgende foto's: foto 2, foto 3.












    Een opvallende verschijning is de berkenbrandvlerkvlinder (Pheosia gnoma, Notodontidae). Het is een mooie nachtvlinder met lange smalle voorvleugels met een lengte tot 34 mm. De achtervleugels zijn breder. Het dier dankt zijn naam aan de brandkleurige vlekken op de vleugels. De korte witte wig in de binnenrandhoek van de vleugel is een kenmerk van deze soort. De rupsen leven op berken. De rupsen verpoppen in een stevige cocon in de grond en ze overwinteren als pop. Er zijn nog enkele soorten die sterk op deze soort gelijken, waaronder een vlinder die de populier en wilg als waardboom gebruikt.












    De rups van de braamvlinder (Thyatira batis) foerageert bij mij in de tuin ook op framboos. Het is een soort die behoort tot de eenstaartjes (Drepanidae). De vlinders heb ik nooit gezien, maar het is een kwestie van in de schemering goed opletten of bij verlichte ramen, want ze komen ook op licht af en schijnen vrij algemeen voor te komen.
    De rups heeft een bijzonder uiterlijk: een kop die wat 'opgebold' is met hier en daar uitsteeksels, die vermoedelijk als tasters gebruikt worden. Op de segmenten na de kop zitten nog enkele verdikkingen en ook verder op het achterlijf. Opvallend zijn ook de witte buikpoten. Bij het ouder worden van de rups zal deze er na iedere vervelling iets anders uitzien. Ook de kleuren kunnen veranderen. De foto toont een jonge rups.
    De vlinders zijn in 2 generaties te zien van april tot september. Ze overwinteren als pop in een cocon in of op de grond.









    De beervlinders zijn spectaculair gekleurde nachtvlinders. Helaas zie ik ze niet dikwijls. Ook de prachtige Spaanse vlag behoort ertoe, maar die is gebonden aan slechts enkele plekken in Nederland (vooral Limburg) en België. De rupsen van de grote beervlinders hebben zeer lange haren en het gehele beest ziet er 'wollig' uit. Ze leven op allerlei kriuidachtige planten, waaronder brandnetel. In het noorden en westen zijn ze talrijker dan in het oosten. Dit exemplaar van de rups zag ik in 2017.












    De witte tijger (Spilosoma lubricipeda) is een algemeen voorkomende nachtvlinder (beervlinders). De vlinder is wit met zwarte stippen. De gelijkende 'sneeuwbeer' heeft veel minder zwarte spikkels en is zeldzaam. Die komt het meest voor in Zeeland en Friesland (zeekleigebieden dus). De rupen van die 2 vlinders zijn moeilijk uit elkaar te houden. Vermoedelijk is de rups van dit item die van de witte tijger. De soort overwintert als volwassen rups. Hier is een rups van deze soort te zien, die in 2020 in mijn tuin liep.












    Het Streepkokerbeertje (Eilema complana) is een kleine beervlinder met een langwerpig lichaam en een opvallende oranje kop. De rupsen leven van korstmossen op takken en stenen. Ze overwinteren als rups, verpoppen in het voorjaar en komen uit omstreeks juni. Bijzonder is dat de vlinders in rust de vleugels als een kokertje om het lichaam vouwen.













    Veel dieren leven van elkaar in lange cycli. Een spin vangt insecten, wordt soms zelf door een ander insect ook weer gebruikt en ook dat dier is niet veilig in een lange cyclus van eten en gegeten worden. Veel diersoorten leven ook voor een deel ten koste van andere, zonder ze te vernietigen. Deze parasitaire wijze van leven kan de gastheer/vrouw echter soms wel noodlottig worden. Dat hangt sterk af van omstandigheden. De varroamijt kan een heel honingbijenvolk vernietigen. Dat geldt ook voor wasmotten, maar wel in mindere mate, want alleen zeer zwakke volken zijn niet opgewassen tegen wasmot-aantasting van het nest. Dat geldt het meest voor de grote wasmot (Galleria mellonella). Op de foto is de larve te zien van de kleine wasmot (Achroia grisella), die gangen vreet dwars door de celbodems van de bijenraten heen. Dat gebeurt meestal in ramen die buiten gebruik zijn. De larve laat een spinsel achter en door dit te volgen, kan het beestje meestal worden gevonden en verwijderd. Het imago van de kleine wasmot laat een onbeduidend grauwbruin vlindertje zien van circa 10 mm lengte. In close-up zijn de haren op de kop wel bijzonder.









    Een soortgelijke mot komt voor in hommelvolken. Deze hommelnestmot (Aphomia sociella) is een gigantische wasvreter. Er is nauwelijks een hommelvolk tegen bestand, maar de schade treedt meestal pas op aan het einde van de broedperiode van de hommels (2e helft juni - juli). Het zijn vrij grote motten van ruim 2 cm lengte. De vrouwtjes hebben een naar voren uitstekende snuit. Door het kruipen door het nestmateriaal (mos, gras en pluis) van de hommels zijn bij deze vlinder de schubben al wat afgesleten op de kop en torax. De mannetjes zijn iets kleiner en hebben een duidelijker kleurpatroon op de vleugels. De larven vreten werkelijk alle wasdelen van het nest op en verpoppen daarna met z'n allen bij elkaar in een heel sterk spinsel. Op deze foto is die sociale structuur van het spinsel met larven te zien. Er zitten dikwijls meer dan 50 larven op een hoop, allemaal netjes naast elkaar in een soort gootje. Dit is het deksel van een hommelnestkast. De larven zitten dus zij aan zij aan de bovenkant. Ook in het hout knagen ze ondiepe sleuven naast elkaar. Ze overwinteren zo als larve en verpoppen pas in het voorjaar.

    Uit een hommelnestkast heb ik in 2009 een cluster hommelmotlarven verzameld en in een geventileerde pot in mijn schuur bewaard. In juni 2010 kwamen ze uit. Dat is precies op tijd, want de eerste hommelnesten zijn dan al klaar. Ik heb wat foto's van de dieren gemaakt en het valt op dat de verse exemplaren fraaie kleuren hebben. Sommige vroeg uitgekomen motten zijn door fladderen in de pot al veel schubben verloren. Ze zijn ook in de natuur snel afgevlogen en vlug kaal door in hommelnesten te kruipen door nauwe ingangen en compact nestmateriaal. Hier zijn de foto's uit de kweek: foto 1; foto 2; foto 3; foto 4; foto 5; foto 6.





    Hier is nog een zomerse nachtvlinder van een redelijk groot formaat, die ook een mooi oog op de voorvleugels heeft, juist andersom dan bij pyramidevlinder (zie bij Uilen): donker omrande grote witte stip. Het is het vrouwtje van de hageheld (Lasiocampa quersus). De mannetjes zijn veel donkerder. De rupsen van deze vlinder leven vooral op braam, meidoorn en heide. Heide is bij mij in de buurt geheel afwezig. De andere waardstruiken zijn er volop. De rupsen zijn kennelijk niet zo kieskeurig, want ik vond deze rups van de hageheld in mijn tuin op els (10 juni 2006). Het was een grote rups van 6,5 cm lengte. Deze soort overwintert als rups. Het bijzondere van deze nachtvlinder is, dat de mannetjes overdag vliegen.
    Ze behoren tot de zg. spinners. De vlinders van de spinners zijn niet zo uitbundig gekleurd, maar de rupsen zien er soms prachtig uit, bijvoorbeeld de rups van de ringelrupsvlinder (Malacosoma neustria).

    Een andere grote spinner is de rietvink. Ik zag dit exemplaar in de buurt van de kerncentrale Borssele. Het was een vrouwtje dat al wat afgevlogen en beschadigd was.








    Een aardige spinner, die vrijdonker gekleurd is, is de zwarte herfstspinner (Poecilicampa populi). De soortnaam verwijst naar populieren, maar deze is net zo variabel als de hageheld, die de soortnaaam quersus heeft en dus verwijst naar eik, maar ook op allerlei andere bomen gevonden kan worden. De zwarte herfstspinner kan van begin oktober tot laat in november gezien worden. Ze hebben maar 1 generatie en overwinteren als eitje op de bast of schors van bomen. De rupsen zijn 's nachts actief in de periode mei-juli. Ze verpoppen dikwijls in de strooisellaag en verschijnen dan begin oktober als imago. Ze vliegen 's nachts en komen ook wel op licht af.
    Mannetjes hebben grote geveerde antennes, waarmee ze gemakkelijk feromonen van vrouwtjes kunnen waarnemen om er mee te kunnen paren. De voorkant kop heeft een pluk lichte beharing. Op de vleugels zijn er wat kenmerkende witte vlekken.








    Een zeer bijzondere vlinderfamilie betreft de zogenaamde zakdragers (Psychidae). Het zijn vreemde wezentjes en ze doen op het eerste gezicht bepaald niet denken aan een vlindersoort. Deze aparte vlinderfamilie is genoemd naar de wijze waarop de rupsen (en vrouwelijke imago's) zakjes van gesponnen draden met allerlei rommeltjes en vezeltjes maken, waarin zij het achterlijf bedekt houden. Ze zijn erg klein (3 mm) en vallen niet erg op. Dit is de Luffia lapidella. De vrouwtjes hebben geen vleugels. De mannetjes vliegen ook wel overdag, maar schijnen in onze streken zeer schaars te zijn. Deze vlindersoort plant zich bij ons meestal ongeslachtelijk voort: de zogenaamde parthenogenese. De vrouwtjes geven via onbevruchte eitjes alleen vrouwtjes, die weer hetzelfde doen. Deze wijze van voortplanten komt bij diverse diersoorten voor, bijvoorbeeld ook bij sommige kevers.

    Een vergelijkbare situatie is die van het aquariumvisje 'Guppy'. Dat zijn eierlevendbarende visjes, die bij gebrek aan mannetjes uiteindelijk toch nakomelingen voortbrengen, namelijk alleen vrouwtjes. Onder andere bij zoogdieren en vogels is het zo dat een onbevrucht ei niet tot leven kan komen. Bij insecten als deze zakdragers levert het dus nieuwe vrouwtjes op. Bij bijen en wespen geven de bevruchte eitjes vrouwtjes en de onbevruchte mannetjes. De natuur is dus erg divers.
    Als imago schijnen beide seksen niet meer te eten. De rupsjes eten algjes en mosjes op muren en stammen. Bij mij zitten ze graag op de zuid-muur van mijn huis, wel een paar honderd tegelijkertijd. Hier loopt een zakdragerrups op een muur en laat iets zien van de pootjes en de kop. Soms zitten ze ook op het vensterglas. Dan is het dus mogelijk om van binnenuit foto's te maken, zodat de onderkant zichtbaar wordt: foto 1, foto 2.

    Er zijn in onze omgeving enkele tientallen soorten zakdragers. Op bladeren van allerlei planten en heesters kun je ook een soort aantreffen die kleine stokjes en halmpjes aan elkaar spint als bescherming. Dat is meestal de zakdrager Psyche casta, die vrij algemeen voorkomt. Alleen de mannetjes zijn gevleugeld. Hier is er nog een ander exemplaar van te zien.
    De familie van de kokermotten (Coleophoridae) lijkt op de zakdragers, maar het is een aparte groep. In Nederland zijn er ongeveer 100 soorten. De larven maken met behulp van spinsel een kokertje van een stukje blad. Daarin verplaatsen ze zich over het blad om te eten. Het exemplaar van deze foto zat op elzenblad in mijn tuin. Hier is een stukje van de larve te zien vanaf de bovenkant en vanaf de zijkant.



    De sint-jacobsvlinder (Tyria jacobaeae) is het meest te zien in gebieden waar het jacobskruiskruid groeit. Dat is immers de waardplant van deze vlinder. De soms talrijke rupsen kunnen de planten geheel kaal vreten. De vlinders vliegen zowel 's nachts als overdag. Ze zijn schichtig en lastig op de foto te zetten. De donkere bovenvleugel heeft langs de voorrand een rode streep en aan het eind 2 rode vlekken; de ondervleugels zijn merendeels rood. Ze lijken op het eerste gezicht wel wat op de sint-jansvlinders, die deze kleurtekening ook hebben, maar niet die rode band, maar in totaal 6 rode stippen. De sint-jacobsvlinders vliegen omstreeks mei en de sint-jansvlinders in de maand juli.

    De sint-jansvlinders (Zygaena filipendulae) vliegen overdag en zijn veel minder schichtig. Ze laten veel toe. De sint-jansvlinders vormen een aparte familie (Zygaenidae) onder de orde van de Lepidoptera (vlinderachtigen). Je zou ze als dagvlinders kunnen beschouwen. Ik heb ze hier gezet vanwege de gelijkenis met de Sint-Jacobsvlinders.
    Hier zijn nog wat extra foto's van deze fraaie vlinders: foto 2; foto 3; foto 4; foto 5; foto 6; foto 7.





    Bij de sint-jansvlinders is er ook een soort met slechts 5 vlekken: de vijfvlek-sint-jansvlinder (Zygaena trifolii). Ze zijn veel minder algemeen dan de 6-vlekkige soort. Ik zag deze in Terneuzen op beemdkroon (Knautia arvensis). Dat is bij mij in Zeeland helaas een zeldzaam voorkomende plant, die waardplant is voor enkele bijzondere insecten. Met name is dat het geval voor de knautiabij, die op geen enkele andere plant vliegt. Daarmee is zo'n soort erg afhankelijk en kwetsbaar.








    Microvlinders


    Op marjolein, hysop, agastache en munt kun je het piepkleine muntvlindertje (Pyrausta aurata) waarnemen. Ze houden kennelijk van een geurige omgeving. Het vlindertje meet slechts ca. 10 - 15 mm breedte, afhankelijk van de vleugelstand. Het is een vlinder die behoort tot de Pyralidae-familie van mot-achtige nachtvlinders. Deze soort vliegt overdag. In mijn tuin zijn ze eerder zeer talrijk. Helaas zijn ze vanaf 2007 sterk in aantal afgenomen door de komst van de Franse veldwesp. Die wespen zijn zeer actief in het verzamelen van voedsel voor hun larven. Dat voedsel bestaat voor een groot deel uit larven van andere insecten als kevers, bladwespen en vlinders. De veldwespen hebben inmiddels (2018) meer dan 50 nestjes onder de dakpannen van mijn woonhuis en de biodiversiteit van mijn tuin is gedecimeerd. Het zijn fraaie en zachtaardige wespen, maar ik ben ze liever kwijt dan rijk.
    Dikwijls laten de muntvlinders bij het zonnen ook een deel van de donkere achtervleugel met gele vlekken zien. Als ze niet actief zijn, houden ze de antennen achterwaarts gestrekt langs het lichaam. Er zijn veel kleurverschillen tussen de diverse exemplaren. Soms is het donkere deel van de achtervleugel bijna zwart, bij andere meer bruinachtig. Andere exemplaren zijn soms veel minder opvallend gekleurd, waarbij de roodbruine tinten slechts vaal grijsbruin zijn en de gele vlekken meer witachtig. Die blekere vlinders zijn misschien exemplaren van de Pyrausta purpuralis al zou je dat, op grond van de naam, niet verwachten. Hier is nog een foto van parende muntvlindertjes.






    De kleine nachtvlindertjes zijn zeer talrijk in soorten en dikwijls niet gemakkelijk op naam te brengen. Hier is een andere soort, waarvan de mannetjes ook overdag in de buurt van water soms te zien zijn. De vlinder wordt in Nederland ook wel kroosvlinder (Cataclysta lemnata) genoemd, omdat de larven leven van eendenkroos. De vrouwtjes zijn meer bruinachtig van kleur en vliegen merendeels 's nachts. In mijn tuin zijn ze dikwijls te zien in mei, met meerdere exemplaren tegelijk. Het front-aanzicht van dit mannetje is ook wel leuk om te bekijken.
    In een waterton bij mij op het erf groeit watervorkje (Riccia fluitans). Het blijkt een uitstekende vervanger voor eendenkroos. Er zitten veel rupsen van dit vlindertje in. Opvallend is dat de rupsen geen enkele 'watervrees' hebben. Ze zitten soms ook vrij lang onder water bij het eten van het waterplantje. Bij het groeien wisselen ze de larvehuid gewoon in het water. Als de rups volgroeid is wordt een pop gemaakt. Deze wordt gecamoufeerd met de plantjes uit de ton. Er groeit alleen watervorkje in en dat wordt dus gebruikt met behulp van wat spinsel. Ik zag diverse vlindertjes uitkomen. De verpopping vindt plaats aan de waterrand. Bij regen stijgt het waterpeil, maar de pop lijkt er weinig last van te hebben.








    Een microvlinder van slechts 8 mm lengte, maar van een bijzondere schoonheid is deze Cauchas rufimitrella, een juweeltje om te zien. Ze behoren tot de zogenaamde langsprietmotten, maar daarvan zijn er nogal wat soorten. Deze schijnt als waardplant voor de rupsen de pinksterbloem te gebruiken, maar daarvan staan er niet veel in mijn tuin. De vlinder zat op een andere crucifeer: look-zonder-look. Dat is een interssante plant voor zeer veel soorten insecten: vlinders, kevers, bijen, zweefvliegen e.d.
    Hier zijn nog enkele andere foto's van hetzelfde dier, ook op look-zonder-look: foto 2; foto 3.











    In een monumentenpand in Utrecht waar ik regelmatig kwam, hadden de bewoners last van rupsen, vooral in de keuken. Ze kwamen vanuit de hoge plafonds naar beneden, soms tientallen per dag. Ik was nieuwsgierig welke mot dit betrof en heb in het najaar van 2011 wat larven mee naar huis genomen om uit te kweken. Pas op 2 juni 2012 kwam het eerste imago uit. Het bleek te gaan om een zogenaamde voorraadmot: de Indische meelmot (Plodia interpunctella), die graag allerlei meelproducten eet, maar ook genoegen neemt met ander organisch materiaal. Ze zijn in Nederland zeer algemeen en komen verspreid in de gehele wereld voor. Het is een lastig te bestrijden insect, maar steeds goed alles opruimen en verpakkingen goed afsluiten zou kunnen helpen, want de larven moeten wel kunnen eten. De poppen van deze microvlinder zijn ongeveer 8,5 mm lang.










    In juni was er tegelijk met de distelvlinder een invasie in mijn tuin van het koolmotje (Plutella xylostella). Van het motje waren er vele honderden. Ik had dit nog niet eerder zo gezien, maar door bijzondere weersomstandigheden en gunstige windrichting schijnt het met dit beestje meer voor te komen. Ze zijn maar klein, wat onbeduidend van kleur en tekening. Hier is de voorkant kop in detail te zien. De invasie was omstreeks 6 juni 2016. In mijn tuinkas kweek ik meestal rucola. Op 18 juni 2016 waren alle planten aangevreten door de rupsen van dit motje. Ik schat dat er enkele honderden rupsen actief waren. De rupsen zijn ongeveer 8 - 9 mm lang.
    In de jaren na 2016 heb ik ieder jaar in mijn moestuin en vooral ook in mijn tuinkas rucola gekweekt. Tot en met heden (2024) heb ik de koolmotten niet meer gezien.










    Fruit wordt dikwijls belaagd door insecten die er zich in voortplanten. Bij apels en peren spreken we dan van wormstekigheid. Het zijn de larven van motten, die zich voeden in de vruchten en het plezier voor ons wat vergallen. Bij pruimen is de pruimenmot (Grapholita funebrana) dikwijls actief. De motten vliegen vroeg in het voorjaar en leggen hun eitjes in de pruimenbloesem. De larve vreet zich later in de vrucht naar binnen en het geheel ziet er dan zeer onsmakelijk uit, vooral door de uitwerpselen van de larve die ook in de vrucht blijven. De larve wordt actiever als de pruim wat volume krijgt. Ze passen zich aan het ras aan en zowel vroege als late pruimen hebben er last van.
    De aangetaste pruimen rijpen eerder en vallen uiteindelijk op de grond. Ik wacht met oogsten tot 5% van de pruimen is gevallen, want dan is de rest meestal schoon. Om de schade in het volgende jaar wat te beperken zou je de gevallen vruchten alle moeten opruimen. Veel zal dat niet helpen, want diverse van mijn buren hebben ook pruimenbomen en die moeten dat dan ook doen. Ik heb wel een paar keer geprobeerd om de rupsen te laten verpoppen en overwinteren in een bakje in mijn schuur. Ik zou het vlindertje willen fotograferen, want hoewel ze waarschijnlijk talrijk rondvliegen, zie je die toch uiterst zelden. Het uitkweken is me nog niet gelukt.







    Appels en peren worden dikwijls aangepast door de fruitmot Cydia pomonella. Deze fruitmot heet ook wel: appelbladroller. Ze vreten meestal richting klokhuis, maar een peer met deze larve is niet erg aantrekklijk meer om te eten door de vraatgangen en achtergebleven uitwerpselen.
    Een tuinliefhebber in Vlissingen, die in de siertuin een appelboom had geplant, oogste ieder jaar wel wat appels, maar de meeste waren 'womstekig'. Om dat te verbeteren is er in 2021 een mottenval gekocht, die werkt met sterk plakkerige kleverig blijvende lijm. De motten worden naar de val gelokt door kunstmatig vrouwelijk hormoon in de val aan te brengen. Dat trekt dus de mannelijke motten aan. Het idee achter deze milieuvriendelijke methode is, dat de val mannetjes lokt met die voor hen niet te weerstane vrouwtjesgeuren. De mannetjes landen op de plakstrook en kleven vast. Ze kunnen dan niet meer paren en niet-bevruchte vrouwtjes kunnen zich niet voortplanten. Een vrij groot nadeel is dat je voor 10 kg appelen (veel meer is de opbrengst per boom niet) een val met feromomen moet aanschaffen die met verzendkosten totaal enkele tientallen euro's kost. Appels zijn meestal te koop voor ongeveer € 1,50 per kg. Als het al lukt om de eigen-tuin-appels vrij van wormstekigheid te houden, zijn het dus dure appels. Het slagingspercentage is in een buurt met wat ruimere tuinen helaas niet zo groot. Om meer succes te hebben zouden alle buren in de wijde omtrek zo'n val ook moeten gebruiken. Er zullen dus waarschijnlijk genoeg bevruchte vrouwtjes overblijven om hun schadelijke werk te blijven doen.
    De plakstrip heb ik na enkele maanden onderzocht en ik kon er met redelijke zekerheid 35 mannetjes op ontdekken. Er zaten ook diverse vliegen op.
    Hier zijn nog wat details van vastgeplakte motten te zien: Cydia-man 7, Cydia-man 32, Cydia-man 33, Cydia-man 34.




    De gewone witvlekmot (Incurvaria masculella) is qua kleur en tekening niet zo gewoon als de naam zou vermoeden. Het is een prachtige kleine microvlinder, waarvan de mannetjes schitterende antennen hebben. De kop is rossig behaard en de kleur van de zijkanten varieert met de lichtinval met iriserende kleuren. Ze leven op diverse bomen en heesters.













    De pootmot (Stathmopoda pedella) komt algemeen in heel Nederland en België voor. De soort heeft de dichtste bezetting in Noord-Oost-Groningen. De larven leven in de katjes van elzen. Deze microvlinder laat speciaal gedrag zien, waardoor verwarring met andere soorten onmogelijk is: de achterpoten worden meestal gespreid tot voorbij de middelpoten als ze stil zitten. Het geeft een vreemd effect.













    Dekamperfoeliebloesemmot (Alucita hexadactyla) is een algemeen voorkomend microvlindertje, vooral langs de kust, maar ook wel landinwaarts aanwezig. Ze worden ook wel zespennig waaiermotje genoemd. Zowel de onder- als de bovenvleugel bestaat uit 6 losse veerachtige strcturen ('hexadactyla' betekent: 6-vingerig), totaal dus 12 aan iedere kant. De waardplant van deze mot is kamperfoelie, waarvan door de rupsen de meeldraden en stampers van de nog niet geopende bloemen worden gevreten Soms treden ze ook als bladmineerders op in het blad van de kamperfoelie.












    De esperiamot (Esperia sulphurella) is een dagactieve nachtvlinder uit de familie sikkelmotten (Oecophoridae). Opvallend is de witachtige markering van de antennen (na de helft). Ze zijn vooral te zien in het voorjaar. De rupsen leven van dood hout. Deze vlinders waren tot ongeveer 2000 vrij zeldzaam en werden eerst hoofdzakelijk gezien in Zeeland. Tegenwoordig zijn ze wat algemener, ook elders in het land.
    In april 2022 zag ik er weer een exemplaar van in mijn tuin.












    Deze site laat zo maar wat te hooi en te gras zien van wat ik tegenkom, merendeels in mijn eigen tuin, zowel grotere als kleinere soorten. Veel vlinders zijn motten die tot de microsoorten gerekend worden. Ze zijn meestal klein en dus moeilijk te fotograferen en bovendien zijn het veel nachtvlindertjes, die je overdag niet veel ziet. Deze soort hoort daar ook bij, maar is iets groter, ongeveer 15 mm lengte. Het is de grote appelbladroller, Archips podana (Tortricidae). Ik zag hem op de frambozenbladeren in mijn moestuin. Het meest opvallend van dit mooie dier zijn de naar boven uitstekende uiterste punten van de vleugels. Hier is de vlinder van bovenaf te zien. De rups is schadelijk in boomgaarden, waar hij leeft van knoppen, bladeren en vruchten van appelbomen.

    Een soort die wat lijkt op de vorige, maar iets kleiner (9 mm) is, is de anjerbladroller (Coecimorpha pronubana). Uit de naam zou je mogen afleiden dat ze een voorkeur hebben voor anjerachtigen om hun eitjes op af te zetten, maar dat is niet zo. Ze zijn polyfaag en worden gevonden op allerlei kruidachtigen en bomen en heesters.

    Een andere, kleinere soort, die net als de appelbladroller ook leeft op rosaceën, is de skeletteermot (Choreutis pariana, Choreutidae). De larven van die vlinder vreten blad van appel, meidoorn en dergelijke heesters. Ze vallen niet zo op, maar kunnen plaatselijk talrijk zijn. De vlinders zijn overdag te zien op bloemen. Soortgelijk gedrag vertoont de bruinbandbladroller (Argyrotaenia ljungiana), die allerlei bomen als waard voor de rupsen gebruikt, zoals appel, pruim, berk, spar en larix. Hier is nog een foto van een ander exemplaar van de bruinbandblaroller.

    Een mooie kleine soort is de zomerbladroller (Ditula angustiorana), die niet kieskeurig is. Ze gebruiken diverse bomen als waardboom voor hun larven, waaronder: appel, peer, prunus, hulst, buxus, klimop en jeneverbes. Al die soorten staan in mijn tuin en de aanwezigheid van deze motten is dus niet zo verwonderlijk. Ze zijn in juni en juli even talrijk en daarna zie je nauwelijks meer. Ze vliegen graag in de zon, maar ook 's nachts zijn ze actief en ze komen op licht af.



    Van de meeste bladrollers merk je weinig schade. Dat is anders met de erwtenbladroller. In mijn moestuin zaai ik ieder jaar kapucijners en peultjes. Dat zijn zeer aantrekkelijke planten voor de erwtenbladroller. De eitjes worden afgezet op de bloemen of jonge peultjes van de planten en de larve vreet zich naar binnen in de peul. Daar wordt een ravage aangericht door vraat aan de erwtjes en vervuiling door de uitwerpselen. De schade valt soms mee, maar het kan de spuigaten uitlopen. In 2016 wad minstens 35% van de kapucijnerpeulen aangetast en dat gaf dus veel verlies en ook veel werk om de peulen secuur te doppen.
    Hier zijn nog enkele foto's van de rupsjes van deze bladroller: foto 2, foto 3, foto 4.










    Er zijn zeer veel geslachten en soorten microvlinders. Omdat ze klein zijn vallen ze minder op, maar vele zijn best het aanzien waard. Dit brandnetelmotje (Anthophila fabriciana) zit hier op de bloem van boerenwormkruid in mijn tuin (niet te verwarren met Anania hortulata, die ook wel brandnetelmot genoemd wordt, maar veel groter is, zie hierna). Ze behoren tot de familie der Choreutidae. Het wormkruidbloempje heeft een diameter van 10 mm. Het vlindertje is dus nog veel kleiner. Ze vliegen merendeels overdag. De rupsen van deze microvlinder leven op brandnetel, zowel op de grote als de kleine brandnetel. De volwassen vlindertjes zijn vaak te zien op composieten als boerenwormkruid en margrieten. Ook foerageren ze graag op schermbloemigen zoals fluitenkruid en zevenblad.











    Een iets grotere microvlinder, waarvan de rupsen leven op brandnetel is de fraaie bonte brandnetelroller (Anania hortulata), ook wel brandnetelmot genoemd. De eerdere geslachtsnaam was Eurrhypara. Je kunt de aanwezigheid van de rupsen zien aan de omgekrulde bladeren, waarin ze zitten. De vlinders laten zich niet zo gemakkelijk zien. Meestal hangen ze aan de onderkant van een blad.
    Op 29 mei 2014 zat er een exemplaar bij mij binnenshuis, vermoedelijk op kleding meegekomen. Voordat ik het beestje buiten zette, heb ik er deze foto van gemaakt.












    Er zijn enkele soorten motten met enorm lange sprieten. Dit is de geelband langsprietmot (Nemophora degeerella). De mannetjes hebben sprieten tot ongeveer vijf maal de lichaamslengte. Bij de vrouwtjes zijn ze veel korter. Die lengte is kennelijk van belang om een partner te vinden. Je kunt de mannetjes soms met vrij veel tegelijk vliegend zien dansen bij mooi rustig weer. Het zijn vlinders die tot de nachtvlinders worden gerekend, maar ze zijn overdag actief. De rupsen van deze soort schijnen te leven in bladafval van berkenbomen. Hier is nog een foto van een mannetjesvlinder, waarop de fraaie kleuren wat beter zijn te zien.











    Deze zwart-wit microvlinder is wel aardig om te zien. Het is het vlindertje Ethmia quadrillella, dat diverse planten als waard voor de rupsen gebruikt. Bij mij de tuin zijn dat vergeet-mij-niet, smeerwortel en longkruid. Ze zijn dus niet zo kieskeurig. Ze zijn te zien tussen april en juli. Het is een nachtvlindertje dat soms ook overdag vliegt.













    Een algemeen motje, dat vooral in de kuststreek veel voorkomt, is de aangebrande valkmot (Evergestis extimalis). Ze zijn vooral actief in juni t/m augustus. De larven leven op kruisbloemigen, dus koolsoorten, koolzaad, raket, scheefkelk en meer. De vlindertjes vliegen overdag en zijn niet zo heel klein: spanwijdte tot 30 mm.













    Ook deze vedermot (Emmelina monodactyla) behoort tot de grote groep microvlinders. Ze zijn meestal pas actief als de avond begint. In de schemering zijn ze in mijn tuin vooral in de nazomer talrijk aanwezig en zie ik ze overal hangen en korte stukjes vliegen. De larven van deze soort leven op windesoorten. Het is een zeer algemene nachtvlinder, die je overal kunt aantreffen. In rusttoestand houden ze de vleugels opgerold en vormt het lichaam met de vleugels een soort letter T. De voor- en achtervleugels van vedermotten zijn zeer diep ingesneden, zodat het aparte vleugeldelen lijken. Dat is echter alleen te zien bij het vliegen of bij een dood exemplaar, zie bijv. deze site.
    De geheel witte vedermotten zijn meestal exemplaren van de Pterophorus pentadactyla, maar er zijn in onze streken veel soorten (ongeveer 40) met kleine verschillen en de vergissing in de naam is dan snel aanwezig. De kleur en de tekening (bijv. 2 donkere vlekjes aan de voorkant van de opgerolde vleugel op eenderde vanaf de basis) van de mot zijn van belang en bijvoorbeeld ook de lengte van de sporenparen aan de achterpoten, waarbij de naar binnen gerichte sporen van deze soort twee keer zo lang zijn als de naar buiten gerichte (op de foto niet te zien). In augustus 2012 zag ik de pluimpjesvedermot (Odaematophorus lithodactyla) in het natuurgebied Braakman-Noord. Van hetzelfde exemplaar hier nog een foto vanuit een ander standpunt.
    Een bijzondere soort zag ik in oktober 2010 in mijn tuin. Het is Amblyptilia punctidactyla (det. Tymo Muus), die in Nederland nog nauwelijks eerder is gezien. De soort lijkt op Amblyptilia acanthadactyla (det. Tymo Muus), maar die is minder sterk gestippeld. De larven leven op moerasandoorn. Er zijn 2 generaties per jaar. Van laatstgenoemde soort is hier nog een ander exemplaar te zien.





    De streepzaadvedermot (Crombrugghia distans) is gebonden aan streepzaad (Crepis) als waardplant en dan vooral klein streepzaad (Crepis capillaris), maar je ziet ze ook wel bij soortgelijke andere kleine composieten. Deze planten zijn vooral te vinden op zonnige, schrale, droge zandgronden van de duinen. Daar vind je dus ook de vlinders. Ze gelden als zeldzaam, maar dat is een betrekkelijk begrip. Als er voldoende planten staan zijn de vlinders vrij talrijk. Ze leven in 2 generaties, de laatste tot in september. Op de vindplaats bij mij in de buurt (Dishoek/Klein-Valkenisse, Walcheren) kun je er op een gunstige dag gemakkelijk enkele tientallen tegenkomen. De meeste zie je niet, want ze zijn klein en hebben een goede schutkleur als ze aan een grashalm hangen. Op de foto van dit exemplaar blijkt de eerste (langste) voorvleugelveer ongeveer 8 mm lang te zijn. Van dezelfde vlinder zijn hier nog te zien een dorsale opname (gehele vlinder) en enkele rechter vleugelveren. Op de laatste foto is op de laatste ondervleugelveer de kenmerkende zwarte schubbenborstel te zien.
    Hier zijn nog wat extra veldopnamen, alle van verschillende exemplaren op 8 september 2016: vlinder 3, vlinder 4, vlinder 5.

    Op 13 september 2016 is er in de duinen een onderhoudsmaaibeurt uitgevoerd, waarbij 90% van de planten is gekortwiekt tot de grond. Hopelijk zaten de rupsen en poppen laag bij de grond. Dat maaien is noodzakelijk om het landschapstype in stand te houden, maar het was gezien het late fraaie weer geen goede datum, want er waren nog zeer veel vlinders actief. De dag erna was er niet veel meer te zien. Ik heb van 3 vlinders van 14 september 2016 nog wat detailopnamen gemaakt.
    Vlinder 1: vlinder dorsaal, vleugeldetails.
    Vlinder 2: vlinder dorsaal, vleugeldetails.
    Vlinder 3: vlinder dorsaal, kop, frontaal, vleugeldetails.



    Stippelmotten (ook wel: spinselmotten) komen op diverse bomen en struiken voor. Bij mij in de tuin is het vooral de kardinaalsmuts die wordt aangetast. Iedere struik heeft zijn eigen stippelmot. Die op de kardinaalsmuts is de Yponomeuta cagnagelia. De kardinaalsmuts kan er goed tegen. De honderden rupsen leven in spinsels bij elkaar in grote groepen. De rupsen zijn geelbruin met rijen zwarte stippen. Deze heeft een dubbele rij. Andere soorten hebben een enkele rij stippen op de rug. Ze struinen de hele struik af naar eetbare bladeren. Deze struik heeft ook bladgroen op de stengels, zodat het koolzuurassimilatie-proces gewoon kan doorgaan. In de zomer zijn weer nieuwe bladeren gevormd en is de last voorbij, want er is slechts één generatie rupsen en vlinders. Een stippelmotvlinder is wit met zwarte stippen, maar er zijn veel gelijkende soorten met wat meer of minder stippen. Dit exemplaar heeft wat meer stippen.










    Bij deze kleine berkenpedaalmot (Argyresthia goedartella) lopen in de breedte over de vleugels 3 witte strepen met daartussen donkere. Op de foto is niet goed te zien dat deze dieren een opvallende gouden glans hebben. Ze leven op berken. Ze behoren tot de spinselmotten (Yponomeutidae) en overwinteren als rups. Deze dieren verpoppen dus pas na de winter.













    December 2015 had zeer hoge temperaturen voor een wintermaand. De insecten zijn dan soms ook wat van slag en deze oranje kruidenmot (Udea ferruginalis) liet zich eind december 2015 zien in mijn tuin. Het is een mooie microvlinder met een snuitje. Op de vleugels zijn enkele donkere vlekken te zien en de achterrand is witachting omzoomd. Ze zouden eigelijk hier niet kunnen overwinteren en worden beschouwd als trekvlinders die vanuit zuidelijke streken hier naartoe komen. In een zachte winter lukt die overwintering wel. Ze behoren tot de grasmotten (Crambidae) en dan tot de subfamilie daarvan: Pyrausinae.
    In oktober 2016 zat er weer eentje op het raam: foto 1, foto 2, foto 3.










    De Buxusmot (Cydalima perspectalis) is een invasieve exoot afkomstig uit gematigde zones van Oost-Azië. Voor het eerst werd deze in Europa gezien omstreeks 2006 en enkele jaren later ook in Nederland. Het beestje heeft zich vrij snel hier gevestigd, want het is hier een soort luilekkerland voor de rupsen. De eitjes worden op Buxus afgezet en de rupsen vreten het blad daarvan. Omdat buxus hier zeer veel gebruikt wordt in tuinen voor haagjes en sierknipvormen van struiken kon deze vlinder zich snel uitbreiden, ook al omdat de winters tegenwoordig zeer gematigd zijn. De rupsen verpoppen en bij redelijke temperaturen komen ze vrij snel uit. Zo kunnen er meerdere generaties per jaar ontstaan.
    Bij mij in de tuin stond er al jaren een grote bol van ruim 2 m² en daar zag ik in 2018 voor het eerst aantasting van het blad. In het voorjaar van 2019 was er een ware explosie en toen heb ik besloten de buxus geheel te verwijderen, want nadat tientallen rupsen aan de bladeren hebben gevreten is er niet veel moois meer over. Ik snoeide de buxus maar eenmaal per jaar en liet die eerst bloeien. Het is een goede drachtbron voor bijen. Helaas zullen de bijen dus wat anders moeten zoeken in volgende jaren, want ik had geen zin om de rupsen met gif te bestrijden.
    De rupen worden ongeveer 4 cm lang en zitten in een licht spinsel. Bij onraad zijn ze zeer snel weg, dus ook koolmezen, die op de struik landen en trillingen veroorzaken moeten handig zijn. Ik zag een koolmees dagelijks enkele tientallen rupsen vangen, maar er blijven er genoeg over om te verpoppen en weer een imago te vormen, dat zich weer kan voortplanten, zodat er nieuwe rupsen ontstaan.
    Ik las op internet dat buxus giftig is en dat koolmezen er dood van kunnen gaan. De koolmees in mijn tuin had vermoedelijk jongen want het beest vloog een dag of 10 heen en weer en het beest vrat ze af en toe ook zelf, want er waren er genoeg. Vermoedelijk is het een fabel dat koolmezen doodgaan van buxusmotrupsen. Ja, ze gaan dood als ze met insectengif bespoten rupsen vreten, maar dat geldt voor alle bespuitingen.
    Hier zijn nog wat foto's van de rupsen en vlinder: foto 1, foto 2, foto 3. foto 4.




      Terug naar HOME

      Kevers

      Wantsen

      Bijen en hommels

      Wespen

      Zweefvliegen

      Overige vliegen

      Dagvlinders

      Libellen en juffers

      Overige insecten, spinnen, teken en andere geleedpotigen

      Terug naar boven