Bijna ieder jaar heb ik enkele hommels in nestkasten. De eerste waarvan ik het nest laat zien is een aardhommel (Bombus terrestris, zie foto links) die omstreeks 10 april - na 3 weken broeden - de eerste 10 à 12 werksters heeft. Dat zijn nog mini-hommels. Het tweede broedsel geeft wat grotere werksters, die in een normaal jaar nog op de appelbloesem vliegen.
Bij controle in de nestkasten, die soms ook al enige tijd werksters hebben, wordt nogal eens een dode koningin aangetroffen. De indringster wordt meestal gedood, maar de eigen koningin legt ook wel eens het loodje. Dit gedrag, dus het 'overnemen' na strijd van een reeds bestaand broednest heb ik bij aardhommels al vele malen gezien. Ik heb in sommige jaren wel 5 stuks dode koninginnen in een bezette nestkast gevonden. Ze zijn gelukkig nogal talrijk, want anders is het toch wat verkwistend van de natuur om zo de productie van nageslacht te beperken. Het is kennelijk belangrijker om door deze selectie de soort kwalitatief sterk te houden.
Gewone hommels (andere dan parasitaire koekoekshommels) verzamelen net als andere bijen stuifmeel voor het broed. Het is rijk aan plantaardige eiwitten. Hommels (vrouwtjes) hebben stuifmeelkorfjes aan de achterschenen, net als honingbijen. Bij solitaire bijen is het iets anders en meer divers. Als er een rijke dracht is verzamelen ze zo veel mogelijk. De poten kunnen afgeladen zijn, zie deze 3 foto's van een aardhommel: foto 1, foto 2, foto 3.
Opmerkelijk bij bovenstaande foto's is, dat het stuifmeel merendeels geel is, maar dat de hommel foerageert op een Eryngiumsoort die witachtig stuifmeel heeft. Er is net een vleugje wit stuifmeel te zien. Misschien kwam ze hier vooral voor de nectar.
Hier is de binnenkant van een hommelnest (aardhommel) te zien. De hommels verbouwen het materiaal met het groeien van het broednest mee. Zelf slepen ze geen nestmateriaal aan, doch ze gebruiken bestaand nestmateriaal, bijvoorbeeld van muizen, vogels of mos en blad op de grond. Ook steenwolisolatie van een spouwmuur vinden ze heel geschikt. Dat vormt echter slechts het omhulsel. Binnenin wordt door de hommel(s) zelf was geproduceerd, waarvan urntjes worden gebouwd. Die worden zowel voor het maken van broed als voor de opslag van voedsel gebruikt.
In het begin van de broedperiode help ik de hommels soms (bij slecht weer) een beetje met het aanbieden van suikerwater (1:1 oplossing). Ik geef slechts kleine hoeveelheden tegelijk in LEGO-blokjes. Daarin kunnen ze niet verdrinken en het is genoeg om ze actief te houden en de koudeperiodes van maart en april gemakkelijker door te komen. Echt nodig is het niet, want in de natuur gaat het immers ook prima zonder die extra suikervoeding.
Op de foto rechts is de binnenkant van een nest blootgelegd. Het nestmateriaal is hier even verwijderd voor de foto. Daarop is te zien dat sommige van de urntjes nog open zijn en andere cellen verzegeld zijn. Daarin bevinden zich eitjes en larven, die verpoppen tot het imago (volwassen insect). De lichte gladde bolletjes op de foto zijn cocons; de iets donkerder ruwe cellen zijn cellen met larven. Op deze foto zijn bij 1 en 2 larven te zien in verzamelcellen; bij 3 zijn het eitjes die nog moeten uitkomen. Zodra de larven (1 week na het uit het eitje komen) volgegroeid zijn, spinnen ze een cocon en daarin verpoppen ze. Dat duurt 7 tot 10 dagen en op de cocons worden weer nieuwe eibekers gebouwd door de werksters. Na de metamorfose tot imago komt de hommel uit de cel, die dan weer wordt hergebruikt voor eitjes of stuifmeelopslag.
Hommels bouwen zeer slordig. Er is weinig tot geen structuur te onderkennen in de bouw van de cellen. Honingbijen zijn daarin juist het tegendeel: die maken strak naast elkaar hangende raten, alle op dezelfde middenafstand van 35 mm. Hommels moeten ook het geheel warm houden, net als honingbijen. Het broed heeft ca. 30º C nodig (honingbijen ca. 34º C). Zij kunnen door gebruik van de suikers uit de nectar warmte opwekken door trillingen. Ook de koningin die na de winter alleen begint doet dat dus. Dat is een topprestatie.
In 2014 had ik een aardhommel in een nestkast die opvallend licht gekleurde werksters had, zie deze foto.
Een hommel, die veel lijkt op de aardhommel is de veldhommel (Bombus lucorum). Deze heeft dezelfde zwart-geel-wit kleuren, maar het geel is niet okergeel maar veel lichter, meer citroengeel. De hommel van deze foto is een mannetje en die heeft op de voorkant van de kop ook nog plukken gele beharing.
Een interessante hommel, die in mijn tuin altijd als één van de eerste in begin maart al vliegt is de weidehommel. Het is een kleinere soort, waarvan de koningin ca. 18 mm lang is. In mijn tuin komen verschillende kleurvariaties voor. Soms heeft de weidehommel slechts een smalle onduidelijke lichtgele band aan de voorkant van het borststuk, die evenwel ook geheel kan ontbreken. Dikwijls lijkt deze kraagband door reductie slechts op 2 vage gele stippen. De werksters hebben meestal hetzelfde uiterlijk als de koninginnen. De normale kleurtekening is op de foto links te zien. De werksters van de weidehommel zijn ook nogal eens afwijkend van kleur door een ontbrekende gele band op het 2e achterlijfsegment, waardoor verwarring met andere soorten goed mogelijk is.
Het geeft me ieder jaar een goed gevoel als ik de eerste koningin van deze hommelsoort soort zie fourageren op vroegbloeiers als longkruid, bolgewassen en wilg. Een weidehommel kan omstreeks half april al werksters hebben. Je kunt ze goed in laaggeplaatste nestkasten houden. Het aangeboden nestmateriaal bestaat uit mos, haren (de katten af en toe goed kammen!) en touwvezel uit een oude matras. Ik voer ze regelmatig bij vanwege de in april nog relatief lage temperatuur. Het voeren gebeurt met suikerwater in LEGO-blokjes in de nestkast, dus vrij weinig tegelijk, maar het helpt ze de koude dagen goed door te komen.
Weidehommels kunnen worden geparasiteerd door de vierkleurige koekoekshommel (Bombus sylvestris). Het nest wordt door de koekoek overgenomen als er voldoende werksters zijn. De weidehommelkoningin wordt afgestoken en de weidehommelwerksters gaan werken voor de koekoek. Hier is een mannetje van deze koekoek te zien.
Links is een weidehommel te zien van het donkere type weidehommel met minder kleurbanden. Een foto van het broednest laat zien dat het geen zg. pocketmaker lijkt te zijn: er blijkt niet duidelijk dat stuifmeel wordt opgeslagen in aparte voorraadcellen (pockets) en niet in toevallig leegstaande broedcellen, zoals bij de aardhommel (zie boven). De hommelsoorten met korte tong zijn over het algemeen pocketmakers (bijv. de akkerhommel); die met lange tong niet.
De mannetjeshommels zijn soms moeilijk als zodanig te herkennen. Het achterlijf is meestal niet goed zichtbaar en de ontbrekende dikkere en langere korfharen op de scheen van de achterste poten zijn dan het enige zichtbare kenmerk. Op een duidelijke foto kan de antenne soms worden bekeken: een mannetje heeft 13 segmenten; vrouwtje 12. Bij een vliegend insect is dat allemaal niet te zien en op een bloem is het moeilijk door de snelle bewegingen. Ze zijn meestal wel wat bonter gekleurd. Het mannetje van de weidehommel heeft veel meer geel op de voorkant en ziet er pluiziger uit dan een vrouwtje. Het gedrag geeft dikwijls ook een indicatie: darren patrouilleren via vaste routes om waar te nemen of er bronstige koninginnen zijn.
0p 6 juni 2002 heb ik in mijn tuin parende hommels waargenomen, mogelijk een koningin afkomstig van een nestkast van dat jaar. Eerder zag ik al een aantal jonge koninginnen 'voorvliegen' bij de nestkast. Dat is oriënteren voor de plaatsbepaling om er tijdelijk terug te kunnen keren. Later (na de paring) verspreiden ze zich. De mannetjes zijn afwijkend van kleur: veel meer lichtgele banden en lichte losse haren.
Tijdens de paring deed een tweede mannetje pogingen om ook met haar te paren. Deze had dezelfde kleurtekening.
De aanwezigheid van jonge koninginnen duidt in elk geval op het einde van de cyclus in het broednest. Dat is relatief vroeg voor een hommelsoort in ons land. Bij andere vroege hommels - eigenlijk alleen de aardhommels in onze streek - zie ik jonge koninginnen naar mijn ervaring meestal pas in de tweede helft van juni.
De tuinhommel (Bombus hortorum) lijkt op de aardhommel, maar heeft op de thorax 2 gele banden: 1 aan de voorkant een 1 aan de achterkant, plus een gele band op de basis van het achterlijf. De achterlijfpunt is wit. Ze nestelen meestal oppervlakkig in de grond of gewoon in een hoopje mos op de grond. Het is hier de enige hommelsoort die soms in de zomer een 2e generatie heeft. Een jonge bevruchte koningin uit een voorjaarsnest gaat dan alsnog nestelen. De koningin die dat doet zal de winter niet overleven, maar dat doen de koninginnen die zij laat in het seizoen nog aanmaakt.
De steenhommel (Bombus lapidarius) is geheel zwart behalve de punt van het achterlijf, want die is roodachtig van kleur, iets dieper rood dan het zalmrood van de weidehommel. De mannetjes van de steenhommel hebben op de kop en thorax gele banden extra. Het is een grote hommel die bij mij in de buurt iets later verschijnt dan de aardhommels en weidehommels. Ze kunnen uitstekend in nestkasten worden gehouden.
De meeste hommelnesten zijn begin juli al op zijn retour. Dat geldt niet voor de akkerhommel, want die gaat meestal door met een broednest tot ver in september. Het zijn vriendelijke hommeltjes, die ook goed in een nestkast zijn te houden. Hier foerageert een exemplaar op Eryngium giganteum 'Miss Wilmott's Ghost', maar gezien de kleur van het stuifmeel aan de achterpoten heeft ze eerder op andere bloemen gevlogen.
Toen ik op op 29 mei 2014 in Rammekenshoek (Ritthem) op zoek was naar bijen en wespen, kwam ik deze zeer forse verse koningin tegen van de akkerhommel. Het was in 2014 een zeer warm, vroeg voorjaar, maar dat er al eind mei een jonge koningin akkerhommel vloog was toch wel zeer opmerkelijk.
Dit boomhommel-mannetje was reeds op 8 juni 2005 in mijn tuin aanwezig. Het poetste de vacht met de middelste poten. Boomhommels gebruiken dikwijls hogere nestplaatsen, zodat ze regelmatig gebruik maken van vogelnestkastjes, waarin het nestmateriaal nog zit. Het is eigenlijk de enige soort hommel die je in vogelnestkasten aantreft. Ze doen het daarin uitstekend, maar ze moeten wel met rust worden gelaten. Het is een soort die iets lastiger is in het gedrag dan alle andere. Gewoon hun gang laten gaan dus en niet aan rommelen, ook niet in de vliegroute gaan zitten of staan op korte afstand (van een paar meters). Dan gaat het prima en is het leuk om naar te kijken, ook als het kastje dichtbij een terras of iets dergelijks hangt.
Het borststuk van deze hommel heeft ongeveer dezelfde kleur als dat van de akkerhommel. De boomhommel heeft echter een witte achterlijfpunt. De akkerhommel is daar ook bruinachtig gekleurd.
In 2014 had ik boomhommels in een hommelnestkast. Ze waren in tegenstelling tot wat dikwijls over deze hommelsoort beweerd wordt, eerst redelijk rustig en ik kon ze gemakkelijk benaderen. Zelfs toe ik ze een paar keer open maakte voor enkele foto's probeerden ze me (nog) niet te steken, omdat ze wat in verwarring waren. Na enige tijd werden ze veel attenter en vielen ze me alsnog aan. Het was een mooi groot volk, met vele tientallen werksters. Op een overzichtsfoto van het blootgelegde nest zijn mooi allerlei onderdelen te zien. De koninginnencellen waren vermoedelijk al vrij rijp want vanaf half mei waren er dagelijks een stuk of 10 boomhommelmannetjes die voor de nestopening vlogen, zie dit filmpje. Vermoedelijk nemen ze de geuren (feromonen) van de jonge koninginnen waar en wachten ze op het uitkomen. De enige bedoeling van de darren is om er direct mee te paren.
Hommels die zich aangevallen voelen laten dikwijls een verdedigingshouding zien. Ze gaan op één kant liggen en steken enkele poten en het achterlijf (met angel) uit. Soms gaan ze geheel op de rug liggen. Dat laatste is meestal het geval als ze tijdelijk door de lage temperatuur niet kunnen vliegen. De poten worden gespreid gehouden om zodra dat mogelijk is zich aan de vermeende aanvaller vast te klampen en te steken. Op het achterlijf (abdomen) is goed te zien, dat de beharing op die plek veel minder aanwezig is. Dat is merendeels bedoeld voor de snelle overdracht van opgewekte warmte aan het broed. Extra beharing zou daarvoor hinderlijk zijn.
Levenswijze en voortplanting van hommels
Hommelkoninginnen overwinteren solitair op een vorstvrij plekje in de grond. Als de temperatuur in het voorjaar gaat oplopen tot boven 6°C zal de hommel gaan foerageren om weer wat op krachten te komen. Je kunt ze dan zien op de eerste bloeiers in de tuin, zoals sneeuwklokjes, winteraconiet, krokus en helleborus. Als de conditie is opgevijzeld zal ze een plaats gaan zoeken om een nest te beginnen. Ze vliegt dan laag over de grond en onderzoekt alle mogelijke gaatjes. Meestal vindt ze dan een muizennest dat al wat bekleding biedt, maar ook een spouwmuur met vulling is voor haar een prima optie.
Ze begint met het nestmateriaal wat compacter te maken tot een soort bolletje. Daarin maakt ze als eerste bouwactiviteit een urntje van was voor opslag van nectar. Dat is haar energiebron om warmte te kunnen opwekken. Dan maakt ze een klompje broed met uiteindelijk 10 tot 12 cellen, waarin de eerste larven worden ondergebracht. De larven worden gevoed met een brij van nectar en stuifmeel. Het broed wordt warm gehouden door de koningin, waarbij warmte wordt opgewekt via spiertrillingen. Zelf verbruikt ze daarvoor suikers. De temperatuur van het broednest is ongeveer 30°C. De totale broedduur (eitje-larve-pop-imago) duurt ongeveer 3 weken.
Al alles goed is verlopen komen dus na 3 weken de eerste werksters uit. Bij een vroeg gestarte Aardhommelkoningin (omstreeks half maart) kun je aan het eind van de eerste week van april jonge werksters zien vliegen, bijv. op pruimen-, kersen- of perenbloesem.
De jonge werksters gaan direct ijverig meewerken aan uitbreiding van het broednest, de verzorging van larven en het foerageren op stuifmeel en nectar. De koningin komt uiteindelijk zelf bijna niet meer buiten het broednest. Ze legt bevruchte eitjes, waaruit werksters komen. Het nest breidt zo gestaag uit en de omvang kan oplopen tot 200 - 400 werksters maximaal, als daarvoor voldoende ruimte is. De meeste hommelvolkjes zijn kleiner. Een Akkerhommel broedt langer door, maar de volksomvang is meestal niet meer dan zo'n 50 werksters.
In de loop van mei begint het Aardhommelvolk koninginnencellen aan te maken. Dat zijn cellen die wat forser zijn dan andere en de larven krijgen veel meer voedsel dan een gewone werksterlarve. De kwaliteit van het voedsel is overigens dezelfde. Bij honingbijen is dat anders. De koninginnengelei heeft daar een kwalitatief hogere waarde.
Vrij kort daarna neemt de feromoonproductie van de hommelkoningin af. Deze productie heeft er tot dan toe voor gezorgd dat de werkstereileiders niet tot ontwikkeling kwamen. Het is dus een hormoon dat remmend werkt bij de werksters. Na de verminderde afgifte van deze feromonen door de koningin ontstaat er opstand in het broednest. De eierstokken van de werksters rijpen en ze gaan zelf ook eitjes leggen. De koningin vindt dat maar niks en verwijdert die weer en zo gaat dat om en om. Uiteindelijk eindigt dit meestal in het afsteken door de werksters van hun eigen koningin. Die is ook niet meer nodig, want uit de laatste bevruchte eitjes zijn jonge koninginnen geteeld. Soms wordt ze gewoon verjaagd en wordt ze belet om terug te keren. Dat was het geval met deze steenhommelkoningin, die met een aan haar vleugel vastgebeten werkster in mijn tuin liep.
Uit de onbevruchte eitjes van de werksters worden nu darren (mannetjes) geboren. Zo geven de werksters hun eigen genen door aan het nageslacht. Die genen zijn anders dan die van een onbevrucht eitje van de koningin, hoewel dat wel hun moeder was. Nu doet immers de vader van de werksters (dus de dar waarmee hun koningin heeft gepaard in het vorige jaar) mee in de genensamenstelling. Bij de onbevruchte eitjes van de koningin doet die dar niet mee (maar wél haar vader). Het is wat ingewikkeld en stof om over na te denken.
De darren zijn precies op tijd rijp om met koninginnen van de eigen soort te paren en die te bevruchten. Hommelkoninginnen paren maar eenmaal en dus niet met verschillende darren, zoals dat bij de honingbij kan oplopen tot gemiddeld zo'n 20 stuks. De bevruchte koningin gaat verder de zomer solitair door, voedt zich goed en zoekt in het najaar een goede vorstvrije overwinteringsplek, meestal in de grond. De cyclus van de voortplanting zal weer opnieuw starten in het volgende voorjaar.
Het nest gaat daarna geheel te gronde. Dat doen de hommelwasmotten. Ze vreten alles op. Meestal is dat in juli al het geval. Alleen de akkerhommel broedt langer door.
Hommelparasieten en ziekten
In hommelnesten komt de hommelwasmot (Aphomia sociella) voor. De larven van dat insect maken zeer sterke spinsels en lijken sociaal te leven. Ze vreten de was geheel op, maar zijn pas actief als het hommelnest op zijn eind is. De darren en jonge hommelkoninginnen zijn dan al geboren. Voor de hommels zijn ze dus nauwelijks schadelijk, want ze vreten alleen was en zijn in een normaal hommelvolk nog niet actief als er nog hommellarven of -poppen zijn. Bij het verpoppen maken de wasmotlarven een soort gootje wat ze uit het kasthout knagen. Ze verpoppen graag zij aan zij, zodat er veel beschadiging kan ontstaan. Op de rechtse foto van de binnenkant van een hommelnestkast kun je de eerdere beschadigingen door de rupsen van de hommelwasmot in de linkerhoek goed zien. Hier is het imago van de hommelwasmot te zien, terwijl deze op de buitenkant van het hommelnest loopt om een plek te vinden voor het afzetten van de eitjes. Zie verder: hommelwasmotten.
Alle hommelsoorten hebben enigszins last van mijten, maar dan vergelijkbaar met vlooien op de kat. De kat gaat er niet van dood en voor de mijten - die 8 poten hebben en dus geen insecten zijn, maar verwant zijn aan de spinnen - is dit de enige wijze van leven en voortplanting. Voor het eigen welzijn van de parasiet is het noodzakelijk dat de gastheer of -vrouw in stand blijft, zodat beide zich kunnen voortplanten. Bij hommels en andere bij-achtigen is het aantal mijten per individu soms echter een misser van de natuur, omdat de verhoudingen volkomen scheef liggen. Het zijn al plaaggeesten voor het insect als het er weinig zijn. Bij een grote hoeveelheid mijten op het waardinsect is een normale functie soms niet meer mogelijk. Ik heb dit ook heel sterk gezien bij solitaire bijen, met name bij de algemeen voorkomende rosse metselbij (Osmia bicornis), zie mijn aparte Insecten fotosite (onderaan deze pagina is een link aanwezig). Bij de honingbijen is een andere mijtsoort actief, namelijk de varroa-mijt, die zich voortplant in het broed van de honingbij en ook de volwassen insecten beschadigt.
De hommelmijten eten hinderlijk mee bij de monddelen van het insect. In het broednest leven ze volgens Von Hagen hoofdzakelijk van stuifmeel, nectar en organisch afval in het hommelnest. Het gaat meestal om de Tyrophagus laevis, die op het lichaam van de jonge koningin de winter doorbrengt. De jonge mijten verspreiden zich in het voorjaar op eenvoudige wijze. Enkele blijven namelijk achter op de bloemen en wachten op een andere voorbijkomende hommel, waaraan ze zich vlug kunnen hechten. Op de foto van dit mannetje Bombus hortorum zijn diverse mijten zichtbaar. Dit mannetje van de Boomhommel (Bombus hypnorum) heeft zeer veel deutonimfen van mijten op het lijf.
Er zijn bij de mijten 7 stadia: ei, prolarve, larve, protonimf, deutonimf, tritonimf en imago.
Alleen als deutonimf en imago zijn de mijten actief. In de andere stadia is het gewoon afwachten tot de volgende vervelling. Als deutonimf verspreiden zij zich. Ze laten zich in de vacht van een hommel vervoeren, stappen af op een bloem en wachten tot er weer een hommel voorbij komt. Dan hechten ze zich daaraan en worden zo naar een hommelnest vervoerd. Daar moeten ze dan eerst nog het imagostadium bereiken en daarna kunnen ze zich voortplanten.
Een bijzondere parasiet is de koekoekshommel. Bijna iedere hommel heeft zijn eigen koekoek. De koekoekshommel gaat anders te werk dan koekoeksbijen en -wespen. Die laatste soorten leggen hun eitje in een broedcel van de gastheer en bemoeien er zich verder niet mee. De koekoekshommel heeft een ander voortplantingssysteem. Ze dringen een hommelnest binnen, steken de koningin af en gaan zelf verder na eerst al het open broed van de gastheer te hebben verwijderd. Ze produceren nu met behulp van de werksters van de gastheer uitsluitend jonge koekoekshommels en de darren van die soort. Dat is dus erg schadelijk voor dat hommelnest, want de gastheer heeft zich op het moment van overname nog niet kunnen reproduceren, en dat is immers het doel van het broednest.
Aardhommels hebben een koekoek die qau kleurtekening veel op de waardhommel lijkt. Het geel op het achterlijf is echter niet aan het begin, maar bijna op het eind van het achterlijf, net voor de witte punt. Dat is goed te zien bij dit mannetje van de grote koekoekshommel (Bombus vestalis). Meestal is het voorste deel van het achterlijf geheel zwart, maar dit exemplaar heeft daar ook nog een klein plukje geel.
Hommels worden ook geparasiteerd door de nematode Sphaerularia bombi (een wormachtig diertje van 1 mm) met een relatief enorm lange uterus (eierstok). De nematode belaagt een koningin op de overwinteringsplek in de grond. De worm dringt bij de hommel binnen in het lichaam en plant zich daar voort. Dat gaat per worm om 5000 tot 10000 nakomelingen. De hommel kan geen nest beginnen door aantasting van de hormoonhuishouding en gaat uiteindelijk dood. De massa's nieuwe wormen verspreiden zich in de grond en hopen in de volgende winter weer een slachtoffer te vinden.
Ook bepaalde vliegen hebben het op hommels voorzien. Daarvan zijn in onze streken de blaaskopvliegen de bekendste. Ze leggen een eitje op de hommel en het uitgekomen larfje gaat via een tergietrand bij de hommel naar binnen. Ze gebruiken merendeels hommelbloed, maar na 2 weken is de hommel zo verzwakt dat deze sterft. De vliegenlarve verpopt in het hommelkarkas en komt in het volgende voorjaar uit. De schadelijkheid voor een hommelnest valt overigens reuze mee, want het gaat steeds om één hommel tegelijk.
Andere vliegen leggen ook eitjes in hommelnesten, maar de larven die daaruit ontstaan lijken te leven van het afval, waaronder hommeluitwerpselen. Dat betreft dan bijvoorbeeld een Fannia-soort (latrinevlieg), waarvan deze larve gezien werd in een boomhommelnest.
De levendbarende dambordvlieg Senotainia tricuspis (Sarcophagidae) legt larfjes op vliegende hommels (tussen kop en thorax) en de larve vreet zich van buiten naar binnen. De hommel overleeft dit niet, maar het gaat ook hier steeds om een individuele hommel en dan is de schade zeer beperkt. Veel meer dan gemiddeld een stuk of tien zullen er van een hommelvolk niet aan ten prooi vallen.
Een parasiterende keversoort laat zich door de hommels naar het nest brengen, zoals de mijten. Dat is het zwartspriethommelkevertje, ook wel: liftkevertje (Antherophagus nigricornis). Deze kevers behoren tot het geslacht Antherophagus van de familie Cryptophagidae. Ze zijn ruim 5 mm lang en hebben stevige dubbelgetande kaken. Die lijken iets op de scharen van krabben en kreeften. Deze kever wacht op een bloem tot er een hommel langs komt om te foerageren. Zodra die er is bijten ze zich met de kaken vast aan de zuigsnuit, een poot of antenne van de hommel. Ze zitten zodanig stevig vast dat de hommel ze niet kan verwijderen. Zo worden ze vliegend meegnomen naar het nest. Daar plant de kever zich voort. Deze kever zou volgens sommigen slechts commensaal gedrag vertonen, maar de meeste waarnemers weten echter te melden dat de larven van de was, het jonge broed en de stuifmeelvoorraden van de hommels leven. In dat geval is het dus een echte parasiet en zijn ze veel minder onschadelijk dan je zou vermoeden.
Sommige insecten zijn met zekerheid zeer schadelijk voor de hommels, zoals de dambordvlieg Brachicoma devia (Sarcophagidae), die op het broed parasiteert. Dat geldt ook voor de bronswesp Mellitobia acasta (Eulophidae). Het gehele broednest gaat bij die parasieten voortijdig verloren en er vindt dan dus geen reproductie plaats.
Sinds het begin van de 20ste eeuw zijn enkele honingbijenziekten ook vastgesteld bij hommels. Dat betreft met name de eencellige Nosema ceranae, die afkomstig is van de Indische bij. Deze eencellige tast het epitheelweefsel van de middendarm aan, waardoor geen voedsel meer kan worden opgenomen. Dan volgt vroegtijdige sterfte.
De varroamijt die op honingbijen parasiteert is schadelijk door het zuigen van lichaamssappen van larven, poppen en imago's van de honingbij. Daar hebben de bijen flink last van. Varroamijten zijn echter ook overbrengers van een aantal virussen, waaronder APV (Acute Paralyse virus ), DWV (Deformed Wing Virus) en nog een paar.
Voor een hommelnestkast in mijn tuin met boomhommels (Bombus hypnorum) trof ik eind juni 2015 enkele jonge koninginnen aan zonder vleugels. Dat had ik niet eerder gezien, maar ik wist wel dat enkele honingbijvirussen al in 2006 door wetenschappers waren vastgesteld bij hommels. De overdracht van de virusssen geschiedt via bloembezoek, dus via bloemen waarop zowel honingbijen als hommels vliegen.
Door de vondst van de defecte jonge koninginnen was ik nieuwsgierig hoe het hommelnest er zou uitzien. Ik maakte het open en het bleek een groot volk te zijn met een paar honderd werksters. Ik zag in het volk ook diverse jonge koninginnen lopen met defecte vleugels. Werksters of darren met defecte vleugels zag ik niet. De meeste hommels waren opgevlogen bij het openen van de kast, maar ook op de grond voor de kast waren verder geen defecte hommels te zien. Het is opmerkelijk dat koninginnenbroed kennelijk vatbaarder is voor het DWV-virus.
Bij honingbijvolken in mijn tuin zie ik meestal bijen die aangetast zijn door het APV-virus. Ze lopen weg van de kasten de tuin in, maar kunnen door de verlamde vliegspieren niet vliegen. Uiterlijk is er geen verschil te zien met een gezonde bij. Honingbijen met kreukelvleugels (DWV) zie ik de laatste jaren minder, maar het golft wat heen en weer. Omdat ik mijn honingbijen niet extra wilde blootstellen aan de besmetting via de boomhommels, heb ik het boomhommelvolk vernietigd. Er stonden toen nog 2 kasten met hommelnesten (boomhommel en akkerhommel), maar daar zag ik geen schade. Die heb ik intact gelaten. In 2017 had ik toch in honingbijvolken ook weer wat kreukelvleugelbijen.
Op de volgende foto's is de DWV-schade in detail te zien: 3 jonge koninginnen met DWV-vleugels, een jonge koningin met DWV-kreukelvleugels.
Hommelnestkasten
Het houden van hommels in nestkasten of kartonnen dozen (droog geplaatst) is vrij eenvoudig. Daarvoor is nodig een nestkast en een hommelkoningin met nesteldrang. De literatuur en kenners geven allerlei modellen voor het huisvesten van een hommelkolonie. Je kunt ook eenvoudig kijken hoe een algemene soort als de aardhommel zelf een nestplaats kiest en gebruikt.
Daarvan is redelijk af te leiden wat deze dieren aantrekkelijk vinden aan een potentiële nestplaats. Door de professionele aanbieders van hommelvolken ten behoeve van bestuiving van tuindersgewassen (Koppert) worden geïsoleerde kartonnen dozen gebruikt met een binnenwerk van plastic en een nestsubstraat van steenwol of iets dergelijks. Het geheel wordt ook redelijk geventileerd via kleine openingen. Bovendien is er een ingebouwde voorziening voor suikerverstrekking. Dat is natuurlijk een hele luxe woning, en ook wel nodig in kassen en tunnels, waar op de gewassen eigenlijk slechts stuifmeel te halen is (wat ook de bedoeling is voor de bestuiving). De kast kan ook veel eenvoudiger, maar moet dan af en toe worden bekeken en eventueel aangepast (inzetstuk verwijderen).
De binnenafmeting voor grotere soorten hommels is bij mij: ongeveer 27 cm lang, 22 cm breed en 20 cm hoog. Dat is geschikt voor aardhommels en steenhommels. Voor de kleinere soorten als akkerhommel en weidehommel gebruik ik een kastje van ca. 22 x 14 x 14 cm. De vliegopening is met 1,5 tot 2 cm doorsnede ruim voldoende groot, zeker niet groter maken. Toen ik enige tijd geleden een aardhommeldoos van Koppert in handen kreeg, bleek dat deze een vliegopening heeft van 1,6 cm. De overige maten zijn binnenmaats ongeveer 24l x 22b x 11h cm. De hoogte is bij mij groter vanwege de gewenste namaak-muizengang. De maten komen overigens niet zo nauw. Ik heb aardhommels ook wel in kastjes van het kleinere type gehouden.
In de natuur zullen aardhommels zich bijna altijd vestigen in muizennesten in de grond of in spouwmuren met steenwol. Ze lopen graag door een relatief donkere gang naar het nest, zoals dat ook bij een muizennest het geval is. Op de linker foto zijn de onderdelen van een eenvoudige houten kast te zien, waarbij deze natuurlijke omstandigheden wat zijn nagebootst.
De onderdelen zijn: kast, dekplankje, deksel, inzetstuk (muizengang).
Het inzetstuk heeft aan de onderkant een opening van ca. 3 cm, bij de kast op de foto aan twee zijden, maar dat is niet echt nodig. De dubbele ingang was bedoeld om bij ruzie door 2 koninginnen in de kast een ontsnappingsroute te hebben. Dat blijkt niet te werken. Ontsnappen is er niet bij. Dikwijls worden dode (afgestoken) koninginnen gevonden in de beginperiode van een broednest. De karkassen worden niet opgeruimd door de hommels. De hommels gebruiken slechts één gang. Die herkennen ze vermoedelijk door geurssporen. In de niet gebruikte gang zitten soms nestjes van metselbijen (osmia bicornis).
Door op een stuk hout van de juiste binnenafmeting een tweede kleiner blok van ca. 2 cm dikte te monteren, ontstaat een gangetje van ca. 2 x 2 cm als de breedte 2 cm kleiner wordt genomen. Daarvoor moet aan de bovenzijde ook een latje van 2 cm dikte worden gemonteerd als afdichting. De hommels moeten door het gangetje lopen om het nest te bereiken en te verlaten. Bij mij loopt deze gang naar 2 kanten, maar dat hoeft niet, want de alternatieve route wordt niet gebruikt. Een andere mogelijkheid is om de gang aan de onderkant te laten doorlopen tot het midden met één ingangsopening.
Het inzetstuk moet niet te krap bemeten worden. Eventueel vastzetten met een klein houten spietje. Het broednest wordt na verloop van enige tijd groter, maar produceert daarmee veel vocht door condensvorming. Het hout zet uit en de hele boel zit dan muurvast. De zichtbare spijker op de foto rechts is alleen maar bedoeld als enig houvast bij het uitnemen van het inzetstuk. De vliegopening dient exact aan te sluiten op het horizontale deel van de namaakmuizengang. Dat is op ca. driekwart van de hoogte. Voor het gat heb ik bij sommige kasten een vliegplankje gemaakt, dat ook de kast (tijdelijk) kan afsluiten. Dat is echter niet nodig. Om eventueel af te sluiten (zie hierna) kan bij een rond gat van 2 cm doorsnede een gewone kurk worden gebruikt.
Na ca. 6 weken kan (moet) het inzetstuk bij mijn model worden verwijderd. Het wordt anders veel te vochtig in de kast. Natte nestmaterialen, die niet tot het broednest behoren haal ik nog wel eens weg en geef dan droog materiaal terug. Een extra voorziening voor ventilatie - bijvoorbeeld een gaatjesrooster aan de bovenzijde van de achterkant - is het overwegen waard. Ik heb die niet, maar zet de dekplank op een kier zodra het (begin juni) te vochtig wordt. Het vocht is zeker niet alleen vanwege condens, maar ook heel veel door uitwerpselen. De nesthommels waaronder de koningin, nemen niet de moeite om buiten de kast te ontlasten. Het wordt zo een vieze natte bende. Met een plameermes schraap ik dat een keer weg en geef dan gedroogd kort gras terug. Het is meestal het laatste stadium van het broednest en het is niet zo verstorend meer.
Om hommels te verleiden in de kast te gaan broeden, moet er geschikt nestmateriaal aanwezig zijn. Daarvoor gebruik ik kort droog fijn gras, gedroogd mos, touwpluis, kattenharen, etc. Allemaal materialen, die je ook in een muizennest kan tegenkomen. De kast wordt daarmee voor een kwart tot eenderde deel gevuld. Het fijste materiaal in het binnenste deel. Ik probeer een muizennestje na te maken.
Voor het bevolken van een kast is het soms voldoende de nestkast met de vliegopening geopend in de tuin te zetten. Ik zet ze altijd beschut en droog. Dat lijkt mij het beste. Nestzoekende hommelkoninginnen onderzoeken alle gaatjes die ze tegenkomen op geschiktheid. Bij mij zijn er dikwijls spontane vestigingen in de kast.
Soms vindt een hommel het kastje niet of wordt het steeds afgekeurd. Als er omstreeks 10 april nog geen hommel in een kast gevestigd is wil ik de natuur nog wel eens een handje te helpen en dan doe ik het volgende. Een nestzoekende koningin vang ik met een netje en doe deze in een smal glazen potje, dat ik met mijn duim afgesloten houd. Ik laat ze dan via de vliegopening van de nestkast inlopen en sluit deze direct daarna af gedurende een half uur. Na opening wacht ik op de uitvliegende hommel. Indien deze na in de vliegopening te verschijnen zich voorzichtig omdraait en daarna opvliegt met de kop in de richting van de kast, zit het wel goed. Ze gaat dan achtjes draaien: ze oriënteert zich op de nestplaats. De rondjes worden steeds groter en daarna vliegt ze meestal weg. Als je dan wacht komt ze dikwijls binnen een kwartier weer terug en inspecteert de kast opnieuw. Dat is altijd een goed teken.
Als het inlopen niet lukt, doe ik een hommel met een snelle beweging in de kast langs de bovenzijde, na vooraf de vliegopening te hebben gesloten en met het dekplankje in de aanslag. Doe het snel, want de hommel ontsnapt zeer gemakkelijk. Het laten inlopen gaat gemakkelijker als het potje donker is. Ik heb er een stukje oude fietsband overheen gewurmd en dat gaat prima. Alleen de laatste cm van het potje vrijlaten. De hommel loopt naar het licht toe en ik kan zien of ze inloopt of niet.
Als de actie geslaagd is, gaat de hommel vrij snel over tot het maken van een broednestje. Het wordt zeer gewaardeerd als er wat suikerwater wordt bijgevoerd. Ik doe het in Legoblokjes, maar iets anders kan natuurlijk ook, als het maar niet te groot is, want dan wordt het een kliederboel of ze verdrinken er in.
Vang uitsluitend nestzoekende koninginnen. Bloembezoekende hommels met rust laten, want het vangen geeft alleen maar verstoring van een mogelijk al gevestigde koningin. Bij een stuifmeel verzamelende hommel is dat zeker het geval!
De informatie van deze site is mede verwerkt in een tweetal artikelen die gepubliceerd zijn in het Maandblad van de Vlaamse Imkersbond (sept.-okt. 2009). De samengevoegde artikelen zijn in het docoment Hommels te bekijken.
Een goede Duitse site met beschrijvingen van hommelnestkasten is die van Wildbienen-Hummelschutz.
Albert de Wilde, Koudekerke