Mijn eerste ingerichte voederplekken waren niet succesvol. De hoornaars waren daar wel gezien, maar vonden de voederlocatie niet. Toen hetzelfde geprobeerd 800 meter verderop. Dat ging als een trein.
De hoornaars vonden het snel en vlogen af en aan. Achteraf bleek dat veel dichter bij de nestlocatie te zijn. Ik voederde maar eenmaal per dag suikersiroop, maar ze controleerden het regelmatig. De hoornaars leren zeer snel. De geur van rottende appels is sterker dan van de siroop, en ze hadden snel door dat die appelgeur kon betekenen, dat er suikersiroop te halen was.
Op een toplocatie had ik ongeveer 1 uitvliegende hoornaar per minuut. Het duurt voor een hoornaar gemiddeld 2 minuten om siroop op te nemen en er waren dus continu hoornaars aanwezig op de voederplaats (overigens ook de Europese hoornaar). Die plek is na een paar dagen 100 meter verplaast in de uitvliegrichting. Daarna enkele dagen later nogmaals 100 meter verplaatst om de vervolgroute te kunnen waarnemen. Zo is de vermoedelijke nestlocatie gevonden, maar er was geen nest te zien. Achteraf (via zoeken met radiotag) bleek het nest op dat moment nog slechts voor circa 20% aanwezig te zijn op de door mij eerder gevonden locatie en nauwelijks zichtbaar vanaf de grond. De rest was uit de boom gewaaid bij een zware storm van enkele dagen geleden. Dat grootste deel van het nest is vermoedelijk in het naast de boom aanwezige water van de fortgracht terechtgekomen.
Er was in de buurt een wild honingbijvolkje in een gat van een muur van fort Rammekens. Die bijen vonden dat voeren een goed idee, maar ze gaven door de massa wel wat verstoring. Zoiets moet je dus bij voorkeur niet direct in de buurt van een standplaats van bijenvolken doen. Liefst minstens 500 meter verderop, want anders is het voer snel op en ook de hoornaars zelf hebben last van de honingbijmassa. Ze deinzen er voor terug en de massa honingbijen maakt ze voorzichtig. Er kwamen relatief ook veel limonadewespen op af. Daar hadden de veel grotere hoornaars geen ontzag voor.
Zodra 1 vliegrichting vrijwel vaststaat na tientallen waarnemingen, moeten er een paar kruisende richtingen bedacht worden. Daartoe wordt dan een voederplaats ingericht op bijv. 400 meter afstand van de succesvolle en nog eentje op zo'n afstand, maar dan ook weer op 400 meter afstand van de 2e voederlocatie in een andere richting. Als alle locaties dan in een soort driehoekig of vierhoekig verband staan, kunnen met enig geluk kruisende vliegroutes worden vastgesteld.
Vooral bij zeer warm weer hebben hoornaars met een relatief nog goed gevuld nest met broed, water nodig. Dat gebruiken ze bij het ventileren om het nest te koelen. Het broed mag niet langdurig een veel hogere temperatuur hebben dan circa 30°C. en er moet dan gekoeld worden. Vooral als er vaste waterhaalplekken zijn kan daar ook zeer goed de uitvliegrichting worden vastgesteld.
Ook bij foerageerplekken op fruit aan bomen of struiken is dat mogelijk. In Frankrijk zijn deze hoornaars ook bekend van schade in de druiventeelt. In Nederland en België kan dat dus ook als er druiven staan. Ze vreten de druiven aan om het sap op te zuigen voor de daarin aanwezige suikers. Ook daar is dan mogelijk een vliegrichting vast te stellen. Bij het foerageren op nectar is in het najaar de dracht beperkt tot slechts enkele goede bronnen, vooral klimop. Daar wordt dan gefoerageerd op de nectar, soms ook om honingbijen die daar komen voor stuifmeel en nectar als prooi voor de laatste hoornaarlarven te vangen. Om uitvliegrichtingen te bepalen is vrij veel ruimte en zicht nodig. In dicht begroeide tuinen is dat lastig, ja zelfs dikwijls onmogelijk.
Complicerend is dat foeragerende wespen meestal niet in een rechte lijn vliegen. Bijna altijd wat zigzaggend, maar soms ook via een zijlijn van een voor hen bekende route. Dan vliegen ze dus vanaf het nest eerst het bekende deel, want dat gaat snel zonder nader te moeten oriënteren. Daarna kunnen ze met een hoek vliegen voor een nieuw route-deel. Ze vliegen hun bekende route dikwijls ook niet in een rechte lijn, maar maken gebruik van landschapselementen zoals: duidelijke paden, losse bomen, hekwerken, waterpartijen, enz.
Daarom is het van belang om steeds verder te verbijzonderen door de uiterste punten van de driehoek of vierhoek dichter naar het midden tussen de uiterste punten te brengen. Als dan in het ideale beeld de wespen nog steeds dezelfde vliegrichting hebben, kan op de denkbeeldige kruising van lijnen intensiever visueel naar het nest worden gezocht.
Als het minder ideaal is, moeten meer voederlocaties worden ingericht. Dan kan er ook op worden gelet hoe druk het is op een locatie. Hoe drukker betekent dan waarschijnlijk 'hoe dichter bij het nest'.
Appelstukjes in siroop kunnen prima worden aangeboden in een bakje van de afhaalchinees. Groot hoeft het dus niet te zijn, maar het bakje moet wel omringd zijn door een redelijke hoeveelheid rotte appels. Ik gebruikte in het begin ruim 10 kg, want ik had er genoeg. Het kan ook met minder en appels in een fruitkistje en daartussen het bakje met appelstukjes en siroop. Dat gaf ook een goed resultaat en zo'n locatie is gemakkelijker te verplaatsen.
Zoeken met drones
Als de zoekmethode via vaststelling van vliegroutes niet lukt of door terreinomstandigheden niet mogelijk is, kunnen andere opsporingmiddelen dikwijls resultaat geven.
Het gebied waar het nest verwacht wordt kan worden afgezocht met een drone die infrarood-beelden kan tonen met omgevingstemperatuur en een relatief veel hogere temperatuur van objecten als katten, reeën, honden, kippen, houtduiven en natuurlijk ook een hoornaarnest dat warmte uitstraalt. Dat zoeken met een infrarood-drone gaat het best bij lage buitentemperatuur en kan (mag) plaatsvinden vanaf 15 minuten voor zonsopkomst.
Ook systematisch fotograferen of filmen met een foto-drone van een verdacht gebied kan later bij het bekijken van de beelden op een groot beeldscherm soms resultaten geven.
Zoeken met radio-tag
Als ook de drone geen uitkomst geeft kan gezocht worden met een radiatag. Daartoe wordt een hoornaarwerkster gevangen en voorzien van een radiotag met antenne. Dat zendertje wordt momenteel meestal met elastiekjes of draden aangebracht en dat is geen eenvoudig karwei, omdat poten, maar vooral vleugels ongehinderd moeten kunnen functioneren. Mogelijk zou het vastlijmen op de bovenzijde thorax een optie zijn, maar bij een dergelijke 'montage' van de zender op de hoornaar is de te gebruiken lijm dan van groot belang. Bij lijmen kan de wesp mogelijk door de soort lijm aangetast worden waardoor ze doodgaat of niet meer kan vliegen. Uitgeprobeerde secondenlijm (op de bovenkant thorax) had waarschijnlijk een zeer negatief effect op de wesp. Op voederplekken gevangen hoornaars die werden gemerkt met kleurstickertjes en waarbij opplakken daarvan met secondenlijm geschiedde, zag ik niet terug op de voederplaats. Een test met een ander object oplijmen met secondenlijm en de wesp bewaren in een geventileerd bakje, resulteerde in de dood van de hoornaar na ruim een uur. Mogelijk wordt de chitine van het lijmvlak aangetast bij bepaalde lijmsoorten. Een speciale insectenlijm zou veel beter kunnen zijn, maar de hechting moet dan wel perfect zijn. Omdat de bovenkant thorax (mesoscutum en scutellum) geen ademopeningen heeft kan daar vermoedelijk wel gelijmd worden. Nader onderzoek is eventueel gewenst, maar mede door andere negatieve factoren zou een andere bevestigingswijze de voorkeur kunnen hebben (zie hierna). Dood door stress is niet erg aannemelijk. Ik heb gevangen hoornaars langer dan een week levend bewaard in een yoghurtemmertje met ventilatie-koepeldeksel. De voeding was een halve appel waar wat suikerwater op gedruppeld was. De binnenkant van het plasticemmertje heb ik met schuurpapier wat opgeruwd om de hoornaars gemakkelijker tegen de zijkanten te laten lopen. Je kan ze dus onder omstandigheden die stressend lijken goed langdurig bewaren.
Resumerend: het lijmen van een object op de wesp zal stress geven, maar van stress gaat de wesp niet zo snel dood. Diverse lijmsoorten zelf zijn mogelijk wel direct van invloed op de fysieke conditie van de wesp.
In de vorige alinea werd ervan uitgegaan dat bevestiging van de radio-tag via lijmen op de bovenkant thorax een goede optie zou kunnen zijn. Er zijn echter enkele argumenten, die juist het tegendeel zouden kunnen betekenen. Immers, als de hoornaar een prooi vangt vervoert ze die onder haar lijf en die houdt ze vast met enkele poten. Dan is ze om te vliegen meer in balans. Een Engels rapport van 2018 meldt dat dit (aanbrengen op bovenkant wesp) is uitgeprobeerd en dat in geen enkel geval een hoornaarwerkster met ballast op de thorax correct kon vliegen. Dat lijkt plausibel. Men heeft daarom gekozen om de ballast (radio-tag) onder de wesp te binden met draad die vastgeknoopt wordt om de petiole (wespentaille). Ze kan die ballast er niet af 'wurmen'. Dat schijnt goed te gaan tot een zeker gewicht aan ballast. Men heeft dan kennelijk geen last gehad van het doorknagen van de draad. Ervaringen van anderen leren dat garendraad kan worden doorgeknaagd met de sterke scherpe kaken. De wesp moet er dan wel bij kunnen komen. De petiole is een kwetsbare verbinding tussen thorax en achterlijf. Ballast via een aangeknoopte draad mag door dat gewicht en/of te strak aanknopen geen schade geven aan de petiole.
Ervaringen van anderen met elastiekjes leren dat de wesp moeite heeft om dat flexibele rubber kapot te knagen. Dan zou misschien monteren met 1 elastiekje een goede optie zijn. Het elastiekje zou dan bij voorkeur ongeveer net iets voor het midden van het gewicht van de tag moeten zitten. Dan hangt de tag aan de achterzijde iets meer naar beneden. De wesp vliegt dan met de tag tussen de poten, zoals ze ook een prooi vervoert. Het voordeel van slechts 1 elastiekje is dat bij het aanbrengen minder rekening met poten en vleugels behoeft te worden gehouden. Dat lijkt het uitproberen waard.
Roger Borre (van het bedrijf ROBOR) heeft een elestiekjesmethode ontwikkeld en heeft daar wel succes mee, maar hij blijft zoeken naar verbeteringen. Hij gebruikte meestal 2 elastiekjes, maar overweegt gebruik van slechts 1 elastiekje uit te proberen na 2020. De zender is voorzien van een ingekorte antenne (7 cm) en dan is er nog een redelijke volgafstand van omstreeks 400 meter. De normale lengte van zo'n antenne is echter zelfs 15 cm, maar dat zou het vliegen misschien iets kunnen belemmeren. Het aanbrengen van de zender is een precisiewerkje. Nadat de hoornaarwerkster wat tot rust is gekomen en in een gaastent bewezen heeft te kunnen vliegen, wordt deze losgelaten. Met een radio-peil-apparaat wordt de losgelaten hoornaar gevolgd. Meestal gaat ze eerst ergens in de nabijheid zitten om te proberen zich te ontdoen van de aangebrachte ballast. Daarbij vliegt ze soms enkele keren naar een andere plek om toch weer eerst te proberen zich 'schoon' te poetsen. Na een paar uur geeft ze meestal de moed op en vliegt dan naar de nestlocatie. Je moet dus wat geduld hebben.